Een globale erfovereenkomst is een pact tussen een ouder en diens kinderen die het bestaan vast stelt van een evenwicht tussen deze erfgenamen rekening houdende met onder meer de schenkingen die de ouder hen respectievelijk heeft toegestaan vóór de overeenkomst, als voorschot op erfdeel of bij vooruitmaking, met de schenkingen toegekend in de overeenkomst zelf en, in voorkomend geval, met de situatie van elk van de vermoedelijke erfgenamen. (Voor een model zie Jan Bael, Model van een globale erfovereenkomst, TEP 2018/2, 239, Jurisquarebibliotheek).
Teneinde dit evenwicht vast te stellen, kunnen de partijen overeenkomen dat andere voordelen die voordien of in de overeenkomst zelf aan de vermoedelijke erfgenamen zijn toegekend, met schenkingen worden gelijkgesteld.
De overeenkomst kan eveneens één of meerdere vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn toebedelen door middel van een schuldvordering ten laste van de uitdrukkelijk in de overeenkomst aangeduide partijen.
De overeenkomst vermeldt het geheel van de huidige en vroegere schenkingen en voordelen waarmee rekening wordt gehouden en vermeldt hoe de partijen dit evenwicht hebben opgevat en aanvaard.
Het is in de regel verboden om zijn eigen nalatenschap of die van een derde middels overeenkomst te regelen. Het Burgerlijk Wetboek wijst herhaaldelijk op dit verbod: algemeen in artikel 1130, tweede lid oud BW en specifieker in de artikelen 791 oud BW (4.36 (nieuw) BW) , 1388 oud BW (Art. 2.3.1 (nieuw) BW en Art. 2.3.2 (nieuw) BW) en 1600 oud BW. Op deze regel voorziet de wet een aantal uitzonderingen.
Bij gemis aan een wettelijke definitie, definiëren de rechtspraak en de rechtsleer (afgeleid uit de overwegingen van een cassatiearrest van 10 november 1960) een verboden erfovereenkomst gebruikelijk als «een beding waardoor louter eventuele rechten op een niet-opengevallen nalatenschap of een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan
Er bestaat ook na de erfwet van 31 juli 2017, gewijzigd door de wet van 22 juli 2018 nog steeds een principieel verbod op erfovereenkomsten.
Het sleutelbegrip «louter eventuele rechten» doelt in essentie op rechten die pas zullen ontstaan bij het openvallen van de nalatenschap en waarvan het niet zeker is dat ze ooit zullen bestaan, zodat de toekomstige erflater nog het recht heeft om over de kwestieuze goederen, tijdens zijn leven te beschikken.
Cruciaal is voorts dat het beding een (effectieve) verbintenis inhoudt ten aanzien van een niet-opengevallen nalatenschap
Het verbod werd in de erfwet evenwel versoepeld in die zin dat er nieuwe wettelijke uitzonderingen werden voorzien, uitgewerkt voor het eerst in art.1100/1 en volgende oud BW, zoals nadien hernomen in het (nieuw) BW.
Artikel 1130, 2e lid oud BW stelde een uitdrukkelijk geformuleerd het verbod in betreffende bedingen voor niet opengevallen nalatenschappen. Dit tweede lid werd evenwel opgeheven middels de wet van 31 juli 2017
2017-07-31/25, art. 64, 038, met inwerkingtreding 01-09-2018.
De wet maakte de globale erfovereenkomst of het globaal familiaal pact mogelijk.
Een familiaal pact of globale erfovereenkomst is een overeenkomst waarbij één of beide ouders met al hun kinderen (en eventueel ook kleinkinderen en stiefkinderen) een overeenkomst maken over de verdeling van hun nalatenschap. Voorwaarde is wel dat alle vermoedelijke erfgenamen worden betrokken bij het opstellen van de erfovereenkomst.
Een erfovereenkomst kan niet onderhands en moet in een notariële akte opgenomen worden.
Voorafgaand aan het verlijden van de erfovereenkomst dient de notaris een project van de akte aan de verschillende betrokken partijen mede te delen. De notaris nodigt alle betrokken partijen uit op een vergadering waarin de notaris uitleg geeft over de inhoud en de gevolgen van de erfovereenkomst, die zich kunnen laten bijstaan door een advocaat. De bij de erfovereenkomsten betrokken partijen kunnen een afzonderlijk onderhoud vragen bij de notaris.
.
1. vrees voor immorele speculaties op iemands overlijden (votum mortis captandae)
2. de angst voor het herstel van de feodale orde (rode draad van de Code Napoléon loopt),
3. bescherming van de burger tegen ondoordachte afstanden van erfrechten
4. reguleren en kanaliseren van het herroepelijke en vrije testeerrecht.
5. vrees voor misbruik van zwakheden en ongeoorloofde dwang het hoofd geboden.De voorafgaande vergadering met alle betrokken partijen kan ten vroegste 15 dagen na de mededeling van het ontwerp van overeenkomst plaatsvinden. De overeenkomst zelf kan ten vroegste één maand na die vergadering worden ondertekend.
Het is in de regel verboden om zijn eigen nalatenschap of die van een derde door middel van een overeenkomst te regelen. Het Burgerlijk Wetboek wijst herhaaldelijk op dit verbod.
Op deze regel zijn er echter vele uitzonderingen.
Vooreerst dient opgemerkt dat een belangrijk deel van erfovereenkomsten met betrekking tot de eigen nalatenschap een principieel toegelaten erfovereenkomst uitmaakt. het betreft de dubbele OBT erfovereenkomsten (OBT-OBT; art. 1100/1, § 4 oud BW - art. 4.242 en 4.243 (nieuw) BW ).
Het gaat meer bepaald om de overeenkomsten die cumulatief onder bezwarende én bijzondere titel worden aangegaan en telkens betrekking hebben op de eigen toekomstige nalatenschap.
De afkorting OBT-OBT of dubbele OBT slaat dus op Onder Bezwarende Titel en Onder Bijzondere Titel
Uittreksel uit het (nieuw) BW
"Art. 4.242 Principieel verbod van erfovereenkomst
§ 1 Men kan geen erfkeuze maken omtrent een nalatenschap die nog niet is opengevallen, noch enige verbintenis aangaan of enige overeenkomst sluiten omtrent de attributen van de hoedanigheid van erfgenaam of legataris, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald. Evenmin kan men enig beding maken of enige overeenkomst sluiten betreffende de toekomstige nalatenschap van een derde, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
Aldus is elke overeenkomst met betrekking tot de erfkeuze, tot het principe of de nadere regels van de inbreng, alsook tot het principe of de nadere regels van de inkorting betreffende een nalatenschap die nog niet is opengevallen, verboden, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 2 Overeenkomsten of bedingen onder kosteloze titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij kunnen niet worden gesloten of opgemaakt, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 3 Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel betreffende de eigen toekomstige nalatenschap van een partij die de algemeenheid van de goederen betreffen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, of een breukdeel van de goederen die de partij zal nalaten, of al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een breukdeel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden, zijn niet toegelaten, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
Art. 4.243 Toegelaten erfovereenkomsten
Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel zijn altijd toegelaten, als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt, zelfs als ze de toekomstige nalatenschap van een partij betreffen, en zelfs als die partij zich het recht voorbehoudt om tijdens zijn leven over het voorwerp van die overeenkomst of dat beding te beschikken. Een overeenkomst of beding is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een breukdeel van de goederen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een breukdeel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.
De artikelen 4.249 tot 4.253 zijn niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde erfovereenkomsten."
Overige toegelaten erfovereenkomsten
- art. 229 BW: de overeenkomst waarbij ex-echtgenoten bepalen dat de overlevingsrechten hun uitwerking zullen behouden;
- art. 745bis, § 2 oud BW: (Art. 4.24 (nieuw) BW): beding teneinde het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot uit te sluiten op de goederen die onderworpen zijn aan de anomale terugkeer ex art. 747 BW;
- art. 1048 oud BW: (Art. 4.220 (nieuw) BW): de erfstelling over de hand ten voordele van de kleinkinderen van de begiftigde;
- art. 1082-1084 en 1093 oud BW oud BW: (Art. 4.233 en volgende (nieuw) BW): de toegelaten contractuele erfstellingen;
- art. 1388, tweede lid oud BW: (Art. 2.3.1 en 2.3.2 (nieuw) BW): het Valkeniersbeding
- art. 1452, eerste lid oud BW: (Art. 2.3.53 (nieuw) BW): een beding in het huwelijkscontract waarbij inbreng wordt gedaan in het gemeenschappelijk vermogen van alle toekomstige goederen, met inbegrip van deze die bij gift of erfenis zullen worden verkregen;
- art 4:18 van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (oud art. 42 Wetboek van Vennootschappen): verblijvings- of voortzettingsbedingen in de statuten van een maatschap, V.O.F. of Comm.V., om de ontbinding te vermijden naar aanleiding van het overlijden van één van de vennoten;
- art. 1287, derde lid Ger.W.: de regeling van de wederzijdse erfaanspraken van echtgenoten in een EOT-procedure;
- de punctuele en globale erfovereenkomsten art. 1100/7 oud BW: (Art. 4.254-258 (nieuw) BW):
- art. 843/1 oud BW: (Art. 4.84 (nieuw) BW): de erfovereenkomst om de kwalificatie van een gedane schenking te wijzigen;
- art. 845, § 2 oud BW: (Art. 4.85 (nieuw) BW): de erfovereenkomst met het oog op het overslaan van een generatie (de ‘generatiesprong’
- art. 858, § 5, lid 1 oud BW: (Art. 4.90 (nieuw) BW): de aanvaarding door de mede-erfgenamen van de waarde van het geschonken goed weergegeven op de dag van de schenking of in de schenkingsakte.
- art. 858, § 5, lid 2 oud BW: (Art. 4.90 (nieuw) BW): de overeenkomst tussen schenker en begiftigde en de aanvaarding door de mede-erfgenamen bij eenzijdige verklaring in de schenkingsakte of een latere overeenkomst
- art. 858bis, § 6 oud BW: (Art. 4.92 (nieuw) BW): de verzaking door de echtgenoot of wettelijke samenwonende partner van zijn of haar recht op voortgezet vruchtgebruik (ook wel de ‘wettelijke terugval’ genoemd) krachtens art. 858bis, §§ 3-5 BW;
- art. 918 oud BW: (Art. 4.152 (nieuw) BW): de verzaking aan de vordering tot inkorting door de reservataire erfgenamen bij eenzijdige verklaring in de schenkingsakte of door een latere overeenkomst daaromtrent;
- Art. 920, § 2 oud BW: (Art. 4.150 (nieuw) BW) de verzaking aan de vordering tot inkorting tegen de derde-verkrijger om niet (in het geval van onvermogen van de begunstigde, waardoor deze de inkorting in waarde niet kan dragen);
- Art. 1100/7 oud BW: (Art. 4.254, §§ 1 en 2 (nieuw) BW) de globale erfovereenkomst (het familiepact);
- aanwasbedingen
- aandeelhoudersovereenkomsten
De oorspronkelijke terughoudendheid van de wetgever ten aanzien van de erfovereenkomsten werd ingegeven door: