Vanaf 18 mei 2007 erven wettelijk (dus geen feitelijke samenwonenden) van mekaar, zonder dat er in een testament dient voorzien te worden.
De langstlevende wettelijk samenwonende partner erft het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke verblijfplaats en de daarin aanwezige inboedel.
Dit vruchtgebruik kan net zoals bij echtgenoten enkel worden omgezet (in volle eigendom, kapitaal of in een rente) met de goedkeuring van de langstlevende wettelijk samenwonende partner.
De langstlevende wettelijk samenwonende partner heeft evenwel geen reservatair recht op de gezinswoning, waardoor de wettelijk samenwonende partner middels testament kan onterfd worden.
Indien de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in onverdeeldheid toebehoorde aan beide partners, dan behoudt de langstlevende samenwonende de helft in volle eigendom maar verwijst hij daarnaast een recht van vruchtgebruik op de helft van de eerststervende partner. Wanneer het onroerend goed het voorwerp uitmaakte van een tontine om een beding van aanwas zal deze tontine of het beding van aanwas volledige uitwerking krijgen ten voordele van de langstlevende waardoor deze ingevolge de tontine om het beding van aanwas de volle eigendom zal verwerven. (zie tontine en beding van aanwas)
Indien de gemeenschappelijke verblijfplaats volledig behoorde tot het vermogen van de eerststervende dan zal de langstlevende samenwonende het vruchtgebruik van het volledige onroerend goed verwerven.
Indien de eerste stervende geen volle eigendom had maar slechts vruchtgebruik over de woning, dan geldt er geen erfrecht voor de werkelijk langstlevende samenwonende.
Gezien de erfopvolging van de langstlevende samenwonende een anomale erfopvolging betreft en de anomale erfopvolger ook dient in te stellen voor de schulden, zal de langstlevende samenwonende die de nalatenschap aanvaardt mee gehouden zijn tot de schulden, ten aanzien van derden ten belope van zijn volledig vermogen en ten aanzien van de andere erfgenamen ten belope van de interesten van de schulden omdat hij ook slechts gerechtigd is tot de vruchten van de goederen waarop het vruchtgebruik slaat. De langstlevende samenwonende dan de nalatenschap aanvaarden, verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.
De wettelijk samenwonende treedt van rechtswege in het bezit van de goederen en heeft aldus de saisine van de laatste gezinswoning en de inboedel.
Het erfrecht van de langstlevende samenwonende heeft geen invloed op de wijze van berekening van de te verdelen massa, het beschikbare deel en de reserve, met dien verstande dat de reservatair erfgenamen zullen moeten aanvaarden dat zij hun reserve kunnen beperkt zien tot de blote eigendom ingevolge het vruchtgebruik van de langstlevende samenwonende.
De overige erfgenamen die geconfronteerd worden met een erfrecht van de langstlevende samenwonende (in vruchtgebruik) kunnen eisen dat er een boedelbeschrijving wordt opgemaakt van de inboedel en een staat van de gemeenschappelijke verblijfplaats.
Dit vruchtgebruik kan worden omgezet naar volle eigendom mits een regeling met de naakte eigenaars en slechts voor zover de langstlevende partner hiermee instemt (het betreft immers preferentiële goederen).
Het erfrecht van de langstlevende samenwonende is er geen reservatair erfrecht zodat dit recht kan ontnomen worden bij testament aan de langstlevende samenwonende.
De langstlevende wettelijk samenwonende heeft een erfrecht maar geen reserve.
De duurtijd van de wettelijke samenwoning is irrelevant voor de toepassing van het bedoelde sui generis erfrecht ab intestato. De parlementaire voorbereiding van deze wettekst leert dat het erfrecht middels voormelde bepaling qua voorwerp enigszins wordt afgestemd op de in artikel 915bis, § 2, eerste lid BW bedoelde concrete reserve van de langstlevende echtgenoot, hoewel terminologische bedenkingen kunnen worden gemaakt. Zelfs een zeer korte wettelijke samenwoning van slechts 1 dag kan het erfrecht van de wettelijk samenwonende niet buitenspel zetten.
Opdat artikel 745octies, § 1, eerste lid BW toepassing kan vinden, is van belang
(1) dat er ten tijde van het overlijden een wettelijke samenwoning in voege is en
(2) dat de gemeenschappelijke verblijfplaats (de hoofdwoning) zich geheel of gedeeltelijk in eigendom in de nalatenschap van de eerststervende wettelijk samenwonende partner bevindt.
In deze hypothese geldt, dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een recht van vruchtgebruik verkrijgt op de hoofdwoning met inboedel. Dat een en ander gedurende de laatste levensfase van een terminaal zieke levenspartner relatief snelle opvolging vindt, is eigen aan successieplanning vlak vóór het overlijden.
Noch de verklaring van wettelijke samenwoning op een huuradres noch de aankoop van een woning noch de domiciliewijziging naar die woning vlak voor het overlijden heeft daarom een ongezond/ongeldig karakter.
In de praktijk zal nog vaak de noodzaak blijken om testamentaire clausules op te stellen die het wettelijk erfrecht van de partner moduleren. (zie X. Testamentaire clausules tussen wettelijk samenwonenden, OGP – Afl. 277 (augustus 2015) XIV.O - 179, Jurabibliotheek).