Erfpacht (emphytéose of bail emphytéotique Fr.) is het tijdelijke zakelijke recht om het volle genot te hebben van een aan een ander toebehorend onroerend goed, onder de verplichting aan de erfpachter een jaarlijkse vergoeding in geld of in natura uit te keren, dit ter erkenning van het eigendomsrecht van die ander.
Aldus is erfpacht het meest uitgebreide ruimste zakelijke recht over andermans goed. Een erfpachter kan alle rechten uitoefenen, als ware hij de eigenaar, met als enige beperking dat hij de waarde van het goed niet mag verminderen, met uitzondering van normale slijtage, ouderdom of overmacht
Het NBW definieert erfpacht als volgt:
"Art. 3.167. Definitie
Het erfpachtrecht is een zakelijk gebruiksrecht dat een vol gebruik en genot verleent van andermans goed dat onroerend is uit zijn aard of door incorporatie. De erfpachter mag niets doen dat de waarde van het onroerend goed vermindert, onder voorbehoud van normale slijtage, ouderdom of overmacht. Hij kan, behoudens andersluidend beding, de bestemming van het onroerend goed wijzigen."
Het NBW bepaalt de duurtijd van de erfpacht als volgt:
"Art. 3.169. Duurtijd
Niettegenstaande enig andersluidend beding, kan de duurtijd van een erfpachtrecht niet korter dan vijftien jaar en niet langer dan negenennegentig jaar zijn. Het erfpachtrecht kan worden verlengd, evenwel zonder dat zijn totale duurtijd meer dan negenennegentig jaar mag bedragen. Het kan worden hernieuwd met het uitdrukkelijk akkoord van de partijen.
Het erfpachtrecht kan eeuwigdurend zijn wanneer en zolang het voor doeleinden van het openbaar domein door de eigenaar van het onroerend goed gevestigd is."
Van de minimum- en maximumduur kan niet worden afgeweken, aangezien art. 3.169 BW van dwingend recht is («niettegenstaande enig andersluidend beding»)
Wijze van verkrijging van erfpacht
Het erfpachtrecht kan worden gevestigd door de eigenaar of door een titularis van een zakelijk gebruiksrecht binnen de grenzen van zijn recht (Art. 3.168 NBW).
Ingeval van verkrijging door verjaring wordt het erfpachtrecht geacht te zijn gevestigd voor negenennegentig jaar, tenzij een rechtshandeling een kortere duurtijd vastlegt. De duurtijd van het recht loopt vanaf de aanvang van het deugdelijke bezit of vanaf een later tijdstip bepaald in de rechtshandeling (Art. 3.170 N.BW).
Overdraagbaarheid (rechten op het recht Art. 3.171 NBW)
De erfpachter kan zijn erfpachtrecht overdragen en met een hypotheek bezwaren. Hij kan de onroerende goederen waarvan hij eigenaar is in het kader van een accessoir opstalrecht zoals bepaald in artikel 3.182 slechts vervreemden of met een hypotheek bezwaren door gelijktijdig, gedeeltelijk of geheel, het erfpachtrecht waarvan hij titularis is te vervreemden of met een hypotheek te bezwaren.
De vrije overdraagbaarheid en de mogelijkheid tot hypotheekvestiging kunnen contractueel wel worden uitgesloten of beperkt.
De rechten van de erfpachter? (Art. 3.172 NBW)
De erfpachter heeft het gebruik en genot, zowel materieel als juridisch, van het onroerend goed waarop zijn recht betrekking heeft, zonder afbreuk te doen aan de overige bestaande rechten op het onroerend goed. Hij kan alle bouwwerken en beplantingen uitvoeren, zelfs indien hij de bestemming van het onroerend goed wijzigt, voor zover hij de waarde ervan niet vermindert.
Hij heeft recht op de vruchten en, voor zover de uitbating een aanvang heeft genomen vóór het ontstaan van het erfpachtrecht, op de opbrengsten die in vruchten zijn omgezet.
Indien de erfpachter bouwwerken of beplantingen verkrijgt of uitvoert, al dan niet zonder daartoe gehouden te zijn, zijn zij zijn eigendom, met toepassing van artikel 3.182 NBW. Hij mag de bouwwerken en beplantingen waartoe hij gehouden was, niet verwijderen.
Verplichtingen van de erfpachter (Art. 3.173 NBW)
Tijdens de duur van de erfpacht is de erfpachter gehouden tot alle lasten en belastingen met betrekking tot het onroerend goed dat het voorwerp is van zijn erfpachtrecht en met betrekking tot de bouwwerken en beplantingen waarvan hij eigenaar is overeenkomstig artikel 3.182.
Hij moet alle onderhoudsherstellingen en grove herstellingen in de zin van de artikelen 3.153 en 3.154 uitvoeren aan het onroerend goed waarop zijn recht betrekking heeft en aan de bouwwerken en beplantingen die hij moet oprichten, teneinde de waarde ervan niet te verminderen.
Hij zorgt ook voor alle herstellingen met betrekking tot de bouwwerken en beplantingen die hij verkregen heeft of zonder enige verplichting heeft uitgevoerd en noodzakelijk zijn geworden voor de uitoefening van de andere zakelijke gebruiksrechten op het onroerend goed.
Einde van de erfpacht (Art. 3.174 NBW)
Het erfpachtrecht gaat teniet door de oorzaken bedoeld in de artikelen 3.15 en 3.16 NBW
Dit betekent (net zoals alle andere zakelijke rechten teniet gaan te weten door (art. 3.15 NBW) :
1° het tenietgaan van het recht van een rechtsvoorganger van de titularis van het zakelijk recht;
2° het tenietgaan van het voorwerp van het zakelijk recht, behoudens toepassing van zakelijke subrogatie zoals voorzien in artikel 3.10;
3° het tenietgaan van de titel waardoor het zakelijk recht is verkregen, ten gevolge van met name de vernietiging, de realisatie van de ontbindende voorwaarde, de ontbinding wegens niet-nakoming, de vervallenverklaring, de herroeping of de opzegging in minnelijke overeenstemming;
4° de gerechtelijke onteigening van het goed, onder voorbehoud van de regels inzake erfdienstbaarheden;
5° de afstand van het zakelijk recht door de titularis.
En ook door (Art. 3.16 NBW) .
1° het verstrijken van de wettelijke of contractuele tijdsduur waarvoor het zakelijk recht is ontstaan;
2° de niet-uitoefening van het zakelijk recht gedurende dertig jaar. Indien het zakelijk recht in onverdeeldheid is, sluit de uitoefening ervan door één van de deelgenoten de bevrijdende verjaring uit;
3° de vermenging van de hoedanigheid van zakelijk gerechtigde met de hoedanigheid van degene die het zakelijk recht heeft toegestaan, voor de duur ervan;
4° de vervallenverklaring uitgesproken door de rechter, indien de titularis op manifeste wijze misbruik maakt van zijn gebruik en genot, hetzij door het goed te beschadigen, hetzij door bij gebrek aan onderhoud de waarde ervan kennelijk te doen verminderen, zonder afbreuk te doen aan de macht van de rechter om in plaats van de vervallenverklaring andere voorwaarden voor de uitoefening van zijn recht op te leggen. De vestiger van een zakelijk gebruiksrecht kan ook onmiddellijk vorderen dat de titularis van dat recht een einde maakt aan de bouwwerken of beplantingen dan wel herstel in natura wordt bevolen, indien deze bouwwerken of beplantdatingen buiten de grenzen van zijn recht worden aangebracht.
Een erfpachtrecht kan echter niet tenietgaan vooraleer de minimumtermijn van vijftien jaar is verstreken op grond van de enkele wil van één van de partijen (Art. 3.174 NBW).
Verlies van nut (Art. 3.175. NBW)
In geval van een eeuwigdurend erfpachtrecht zoals bedoeld in artikel 3.169, tweede lid NBW, dat sinds minstens negenennegentig jaar bestaat, kan de rechter de opheffing ervan bevelen wanneer dat recht ieder nut, zelfs toekomstig of potentieel, heeft verloren.
Als de erfpacht eindigt, moet er een regeling getroffen worden voor de door de erfpachter opgerichte gebouwen en beplantingen.
Er is een onderscheid, naargelang de erfpachter contractueel al dan niet verplicht was gebouwen op te richten.
Natrekking en vergoeding (Art. 3.176.NBW)
Bij het tenietgaan van het erfpachtrecht gaat het eigendomsrecht van de bouwwerken en beplantingen uitgevoerd met toepassing van artikel 3.172 over op de erfpachtgever of diens rechtsopvolger.
De erfpachtgever moet de erfpachter vergoeden voor de bouwwerken en beplantingen opgericht binnen de grenzen van zijn recht, op grond van de ongerechtvaardigde verrijking. Tot de betaling van de vergoeding heeft de erfpachter een retentierecht op de bouwwerken en beplantingen.
In geval van algemene rechtsovergang, rechtsovergang onder algemene titel of overdracht van het recht van de erfpachtgever, rust de vergoedingsverplichting op de rechtverkrijgende.
Geen verplichte vergoeding of canon
In tegenstelling tot het oude recht (Oud BW) dient de erfpacht geen vergoeding te voorzien en kan de erfpacht dus kosteloos zijn. Er wordt afgestapt van de verplichte canon.
Erfpacht kan gevestigd op elk zakelijk recht dus ook op vruchtgebruik
De bevoegdheid om een recht van erfpacht te vestigen wordt toegekend aan de eigenaar en elke houder van een zakelijk gebruiksrecht (art. 3.168 BW).
Niet alleen de vruchtgebruiker maar ook elke houder van een zakelijk gebruiksrecht is aldus in staat stellen een erfpachtrecht te vestigen op het voorwerp van zijn zakelijk recht, waarvan hij niet de eigenaar is, binnen de grenzen van zijn recht. Die begrenzing slaat niet alleen betrekking op de duur, maar ook op de omvang van het recht.