Degene die een fout heeft begaan, is aansprakelijk voor de geleden schade, ook al is de schade mede veroorzaakt door andere factoren, en dat het oorzakelijk verband tussen die fout en de geleden schade slechts kan worden uitgesloten als de rechter oordeelt dat de schade, zoals ze zich in concreto voordeed, op dezelfde wijze zou zijn ontstaan zonder fout. Hierbij dient te worden gezegd dat een foutloos optreden door een derde op zichzelf het oorzakelijk verband tussen de initiële fout en de geleden schade niet doorbreekt (Cass. 20 december 1996, R. Cass. 1998, p. 181; zie ook: B. De Temmerman, «Een arrest over de invloed van een foutloos optreden door een derde op het oorzakelijk verband tussen de initiële fout en de schade: aanleiding tot reflectie», R.Cass. 1998, 174)..
Maar de fout blijft een noodzakelijke voorwaarde om tot aansprakelijkheid te besluiten in die zin dat zij de, onvermijdelijk oorzaak moet zijn van het schadegebeuren, hoe onwaarschijnlijk, onrechtstreeks of uitzonderlijk de feitelijke gang van zaken die tot het schadegebeuren (en tot de eruit voortvloeiende schadelijke gevolgen) leidde, ook moge zijn, hetgeen wil zeggen dat elk feit dat een conditio sine qua non is voor de schade, oorzaak ervan is, waarbij dient te worden gewezen op de gelijkwaardigheid van elk van de feiten (H. Vandenberghe, M. Van Quickenborne en L. Wynant, «Overzicht van rechtspraak – Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1994-1999)», T.P.R. 2000, (1551), p. 1876, nr. 144; zie tevens: Cass. 24 maart 1999, Arr. Cass. 1999, 429: het ging hier om verschillende fouten, gepleegd door onderscheiden partijen).
Equivalentieleer
De equivalentietheorie houdt in dat een fout tot aansprakelijkheid aanleiding kan geven indien deze fout een in concreto noodzakelijke voorwaarde uitmaakt voor het schadegebeuren. De conditio sine qua non-test volstaat. Er wordt geen verdere selectie gemaakt tussen de feitelijke oorzaken. Deze zijn causaal equivalent.
Het is hierbij van uiterst belang erop te wijzen dat bij de beoordeling van het oorzakelijk verband geen onderscheid mag worden gemaakt tussen niet-causale «aanleidingen» en echte «oorzaken». Ook een rechtstreeks verband tussen schade en fout mag niet worden vereist, er kunnen dus tussenschakels zijn. Zeker strijdig met de equivalentietheorie is de eis dat de schade het noodzakelijke of het normale gevolg is van de fout. De voorzienbaarheid van de schade is evenmin een criterium (H. Bocken, «Tussen causaal verband en schade – deel II. Onzekere causaliteit. Onzeker causaliteitsrecht?», in Postuniversitaire cyclus Willy Delva – 2006-2007, studiedag CBR – Antwerpen 29 januari 2007, p. 3, nr. 5).
Voor een aantal voorbeelden kan worden verwezen naar H. Vandenberghe, M. Van Quickenborne en L. Wynant, «Overzicht van rechtspraak – Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1985-1993)», T.P.R. 1995, (1115), nrs. 181 e.v. zo o.m. naar het geval waarbij aan het slachtoffer van een verkeersongeval verschillende bloedtransfusies moesten worden toegediend en één ervan besmet bleek te zijn met het HIV- virus).