Wettelijke basis art. 1288 2de lid G.W.
Bij de behandeling van dit vraagstuk dient eerst en vooral verwezen te worden naar artikel 1134 1ste lid B.W., dat bepaalt dat alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die ze hebben aangegaan tot wet strekken. Ingevolge deze wetsbepalingen moet de rechter de bindende kracht van de overeenkomst tussen de partijen eerbiedigen (cassatie 10 juni 1958, pas. 1958 I 1124).
Artikel 1134 2de lid stipuleert verder dat de overeenkomsten niet kunnen worden herroepen dan met de wederzijdse toestemming van partijen of op de gronden door de wet herkent.
De bindende kracht van de regelingsovereenkomst wordt voor wat betreft de beschikkingen omtrent de kinderen getemperd door artikel 1288 2de lid G.W. ,waarin is bepaald dat de overeenkomsten met betrekking tot de kinderen kunnen worden herzien door de bevoegde rechter wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen.
Artikel 1288 2de lid G.W. heeft een ganse evolutie gekend die uiteindelijk (na de wetswijziging van 20 mei 1997) geleid heeft tot de tekst zoals hierboven partieel geciteerd.
Het voorheen bestaande criterium van “onvoorzienbaarheid” werd geschrapt, waarmee een einde werd gemaakt aan de veelvuldige discussies rond dit begrip. Essentieel is dus dat de aangevoerde nieuwe omstandigheden niet langer onvoorzienbaar moeten zijn, maar dat het voldoende is dat ze zich voordoen buiten de wil van de partijen en dat deze een ingrijpende invloed hebben.
Bij de bepaling van de onderhoudsbijdrage voor kinderen geldt als uitgangspunt art.203 § 1 B.W. dat bepaalt dat beide partijen in verhouding tot hen respectievelijke inkomsten en mogelijkheden dienen bij te dragen in de kosten van huisvesting, levensonderhoud, toezicht, opvoeding en opleiding van de kinderen, en dat daarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd en de daaraan verbonden specifieke behoeften van de kinderen.
Wanneer er verschillende wijzigingen ontstaan inzake de verblijfsregeling van de kinderen kan zulks aanleiding geven tot een wijziging inzake de onderhoudsbijdrage. Zo kan er onder meer na een dergelijke wijziging van de omgangsregeling een onderhoudsgeld worden toegestaan daar waar vroeger geen onderhoudsgeld werd overeengekomen gelet op het verblijfsco-ouderschap.
Bij de beoordeling van de bepaling van dergelijke onderhoudsgelden wordt er rekening gehouden met het feit of onderhoudsgerechtigden en de onderhoudsplichtige al dan niet kostendelend samenwonen en niet in het minst of er ook een studietoelage voor het kind kan worden bekomen.