Het risico van de voorlopige tenuitvoerlegging
De voorlopige uitvoering gebeurt op risico van degene die uitvoert:
Indien de uitvoering nadien onterecht bleek kan kunnen steeds passende maatregelen worden getroffen en vergoedingen worden toegekend (Cass. 27 januari 1982, R.W. 1983-84, 1491). De schade bestaat uit hetgeen ingevolge de hervormde of vernietigde beslissing is ontvangen, vermeerderd met de schade die door de enkele tenuitvoerlegging is ontstaan, zonder dat daartoe is vereist dat bij die tenuitvoerlegging enige kwade trouw of fout in de zin van art. 1382-1383 B.W. aanwezig was (Cass. AR C.93.182.N, 7 april 1995 )..
De verplichting tot terugbetaling van hetgeen een partij op grond van de voorlopige tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak heeft verworven, werkt terug tot op het tijdstip waarop de betaling is geschied. In geval van vernietiging van het vonnis in hoger beroep is de schuldeiser gehouden tot terugbetaling van de ontvangen sommen, verhoogd met de intrest vanaf het tijdstip van betaling.Het bedrag wordt echter niet opeisbaar vóór de datum van de uitspraak van de appelrechter (Cass. 15 september 1983, Arr. Cass. 1983-84, 41; Pas. 1984, I, 42, concl. O.M.; R.W. 1983-84, 2887; J.T. 1985, 185).
Art. 1498 Ger.W. roept een risicoaansprakelijkheid in het leven, die enkel geldt voor de voorlopige tenuitvoerlegging ingevolge een vonnis uitvoerbaar bij voorraad, of waarbij de voorlopige tenuitvoerlegging werd toegestaan.
Risico uitvoering van een definitief uitvoerbaar vonnis
Uitspraken die niet meer vatbaar zijn voor de gewone rechtsmiddelen, lees in laatste aanleg of in graad van beroep gewezen, zijn definitief uitvoerbaar. Voor deze uitspraken geldt geen risico-aansprakelijkheid. Een partij die uitvoert op basis van een uitspraak gewezen in laatste aanleg, draagt dus geen risico bij de uitvoering. Op deze uitvoering is art. 1398 Ger. W. niet toepasselijk. Lid 2 van artikel 1398 Ger.W. moet beperkend worden uitgelegd.
Wanneer de uitvoering plaatsvindt op grond van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die na een cassatieberoep wordt vernietigd, is de schuldeiser gehouden tot terugbetaling op grond van de regels van de onverschuldigde betaling. Hieruit volgt dat wanneer de schuldeiser de betaling te goeder trouw heeft ontvangen, intrest verschuldigd is vanaf de datum van het cassatiearrest (Cass. AR C.14.0396.N, 23 februari 2015).
De aansprakelijkheidsregel voorzien in art. 1398 Ger.W. is een objectieve aansprakelijkheid. Er dient dus geen fout bewezen om aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding wanneer een voorlopig uitvoerbare en daadwerkelijk uitgevoerde uitspraak nadien wordt hervormd.
Maar deze aansprakelijkheidsregel dient strikt te worden uitgevoerd en kan niet uitgebreid worden tot andere dan voorlopige uitvoeringen. Zij geldt niet ten aanzien van definitieve uitvoeringen en al evenmin inzake uitvoering van louter bewarende maatregelen.
Risico andere uitvoeringen en beslagen
Zo is een bewarend beslag gelegd met verlof van de beslagrechter gelegd geen voorlopige tenuitvoerlegging van een vonnis in de zin van art. 1398 Ger. W. Een gelegd bewarend beslag kan erstige schade veroorzaken. Indien het bewarend beslag nadien wordt ingetrokken of hervormd kan het slachtoffer van dit beslag enkel aanspraak maken op een schadevergoeding wanneer deze kan bewijzen dat de beslaglegger door het leggen of het handhaven van het beslag een fout heeft begaan (Cass. (1e k.) AR C.03.0475.F, 17 februari 2005).
Zo ook maakt de uitvoering van een provisionele veroordeling tot betaling van een onderhoudsgeld geen voorlopige tenuitvoerlegging uit van een vonnis in de zin van art. 1398 Ger. W. Indien dit provisioneel recht later vervallen wordt verklaard, kan er geen sprake zijn van een moratoire of vergoedende rente op dit bedrag, enkel van een rente vanaf de uitspraak (Cass. (1e k.) AR C.04.0483.N, 30 maart 2007).