Huwelijkspartners die gehuwd zijn met scheiding van goederen hebben geen gemeenschap. Zij hebben enkel een eigen vermogen.
Maar zij kunnen wel goederen in onverdeeldheid hebben, meer zelfs het is bij heel wat huwelijkspartners de gewoonte om bepaalde goederen in gemeenschap te brengen, zoals bijvoorbeeld de gezinswoning.
In feite zal er zo goed als steeds een onverdeeldheid het stelsel van scheiding van goederen bestaan, aangezien de goederen waarvan de echtgenoten niet het bewijs kunnen leveren van het eigen karakter als onverdeelde goederen worden aanzien.
In een normale huishouding wordt niet van alles een factuurtje bijgehouden waardoor er de facto steeds een onverdeelde eigendom is.
Zeker wanneer partijen in onverdeeldheid een onroerend goed hebben, zal het meermaals voorkomen dat een van de huwelijkspartners gelden heeft geïnvesteerd in dit gemeenschappelijk goed.
Bij de echtscheiding en de latere vereffening verdeling is deze onverdeeldheid een vergoeding verschuldigd ten belope van de verrijking van de onverdeeldheid aan de ex-echtgenoot die investeringen heeft gedaan in dit goed.
Een dergelijke vordering wordt geacht een waardeschuldvordering te zijn en geen geldschuldvordering. Aldus wordt artikel 1895 BW buiten spel gezet.
Hierdoor dient de vergoeding begroot te worden op de dag van de rechterlijke uitspraak en niet op het quantum (hoeveelheid) van het nominale bedrag op het ogenblik van de vermogensverschuiving zelf.
Aldus mag in deze gevallen de schuldvordering van een investering van een eigen goed in een gemeenschappelijk goed geherwaardeerd worden in functie van de waardestijging van het onroerend goed, die vanzelfsprekend onmiddellijk tot uiting komt wanneer het goed verkocht wordt aan de hand van de verkregen verkoopprijs.