Krachtens artikel 1384 B.W. zijn de vader en de moeder aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de minderjarige kinderen (alinea 2) en houdt deze aansprakelijkheid op indien zij bewijzen dat zij de daad welke die tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft niet konden beletten. (alinea 5).
De verplichting voor de ouders om in te staan voor de gevolgen van de onrechtmatige daad gepleegd door hun minderjarig kind is ontegenwerpelijk een wezenlijke pijler van onze rechtstaat.
Deze norm weerspiegelt het fundamenteel belang van de familieband in onze samenleving en beoogt boven alles de bescherming van de slachtoffers.
De plaats van artikel 1384 in het B.W. en het in de eerste alinea van het artikel geformuleerde principe “men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad, maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft” tonen aan dat de wetgever de burgerlijke aansprakelijkheid van de vader en de moeder voor de daden van hun kinderen opgevat heeft als een loutere specifieke toepassing van artikel 1382 van hetzelfde wetboek, evenals de burgerlijke aansprakelijkheid van de meesters en aangestelden voor de daden van hun dienstboden en aangestelden van de onderwijzers en ambachtslieden voor de daden van hun leerlingen en leerjongens en van de eigenaars voor de daden voor hun dier of voor hun ingestorte gebouwen.
De opstellers van de code Napoleon, beoogden in hoofdzaak het waarborgen van de schadeloosstelling van slachtoffers.
Dit was evenzeer de bezorgdheid van de Belgische wetgever bij de hervorming van 06 juli 1977.
Hof van Cassatie heeft meermaals geoordeeld dat wanneer een minderjarige door zijn onrechtmatige daad schade berokkend aan een derde, de aansprakelijkheid van de ouders berust op een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht of in de opvoeding van de minderjarige.
De ouders dienen aldus het dubbele bewijs te leveren van voldoende toezicht en een goede opvoeding van hun kind om aan te tonen dat zij het feit dat de aanleiding geeft tot hun burgerlijke aansprakelijkheid niet kon belet worden en dat zij niet aansprakelijk gesteld kunnen worden.
Het weerleggen van één van beide vermoedens volstaat echter niet om de ouders te bevrijden van hun aansprakelijkheid aangezien het bestaan van beide fouten niet vereist is.
Deze opvatting maakt de vermoedelijke aansprakelijkheid van de ouders dus afhankelijk van een fout in hun hoofde.
Daar waar het invullen van het begrip fout in het toezicht vrij eenvoudig is, is dit niet het geval voor het begrip fout in de opvoeding, dat aanleiding heeft gegeven tot een zeer uitlopende casuïstiek en onvoorspelbare rechtspraak.
Gelet op de onmogelijkheid om een negatief feit te bewijzen, trachten de ouders die willen ontkomen aan hun aansprakelijkheid de rechter te overtuigen dat hun kind een goede opvoeding hebben gegeven.
Het leveren van een volledig bewijs van goede opvoeding is in feite echter onmogelijk omdat opvoeden een zeer ingewikkeld proces is dat zich over vele jaren uitstrekt en talrijke vaak niet objectiveerbare aspecten omvat, ondermeer het door de ouders gegeven voorbeeld en de begeleiding van het kind naar de zelfstandigheid.
De benadeelden van hun kant trachten deze bewijsvoering tegen te gaan door een welbepaalde fout te beschrijven in de wijze waarop de ouders zich gedragen hebben ten opzichte van hun kind, zonder hier nochtans enig inzicht in of kennis van te hebben.
In procedures voor de Jeugdrechtbanken bevat het dossier stukken inzake het milieu van de minderjarige.
De burgerlijke partijen hebben evenwel geen toegang tot deze stukken aangezien deze op grond van artikel 55 van de wet van 08.04.1965 niet aan hen ter kennis worden gebracht.
De rechter, lees de jeugdrechter beschikt wel over soms overvloedige inlichtingen inzake het milieu van de minderjarige, maar hij mag bij de beoordeling van de aansprakelijkheid geen gebruik maken van de onderzoeksrapporten die deze inlichtingen bevatten.
Dat dit leidt tot een zeer benarde situatie hoeft geen betoog.
In de procedures voor de gewone rechtbanken wordt de fout in de opvoeding vaak afgeleid uit de onrechtmatige handeling zelf.
Deze tendens is begrijpelijk aangezien de overige aspecten van de opvoeding van de minderjarige over het algemeen niet bekend zijn.
Het lijkt evenwel tot verbazende en bekritiseerbare uitspraken.
Hoewel het foutbegrip wel bekend is, leidt de vaststelling van het ontbreken van een fout in de opvoeding aldus tot onoplosbare moeilijkheden in rechtsleer en rechtspraak.
Er bestaat overigens geen uniform model voor een goede opvoeding, vermits de wijze van opvoeden sterk afhankelijk is van de eigen belevenis van de ouders zelf en van hun culturele, intellectuele en sociaal economische omstandigheden en mogelijkheden.