De 10-jarige aansprakelijkheid van de aannemer zoals voorzien in artikel 1792 B.W., slaat enkel op gebreken die de stevigheid van het gebouw of groot werk in het gedrang brengen.
Zichtbare gebreken worden volledig gedekt door de definitieve oplevering.
Lichte gebreken die verborgen zijn en die niet kunnen ontdekt worden bij de definitieve oplevering, worden door deze definitieve oplevering niet gedekt.
Algemeen wordt aanvaard dat voor deze gebreken de duur van de aansprakelijkheid 10 jaar bedraagt, naar analogie van de 10-jarige termijn voor de ernstige gebreken die de stevigheid van het bouwwerk in het gedrang brengen en vanzelfsprekend ook naar analogie dan wel in toepassing van de algemene verjaringsregel voor de persoonlijke vorderingen van 10 jaar.
Een aannemer is anderzijds aansprakelijk voor zijn lichtste fout. Immers het verschil in de soorten gebreken staat volledig los van de omvang van de fout van de aannemer. De aannemer is dus aansprakelijk voor opzettelijke, zware, lichte en zelfs de lichtste fout.
Lichte gebreken die de stabiliteit niet in gevaar brengen
Rechtsleer:
• Dario Petosa, Gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van aannemer voor lichte verborgen gebreken Een analyse van de recente rechtspraak en rechtsleer, NJW 2018, 462:
Inhoud:
Situering.1-2
I. Het toepassingsgebied van de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
A. Algemene principes .3-6
B. Toepassingsvereisten
1. Aanneming sensu lato .7-8
2. Verborgen gebrek op het moment van aanvaarding van de werken .9-11
3. Voldoende ernstig gebrek die niet de stabiliteit van het bouwwerk in het gedrang brengt .12-13
II. De procedure- en waarborgtermijn .14
A. De waarborgtermijn .15-16
B. De proceduretermijn .17-20
III. De (grenzen van) exoneratie van de aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
A. Uitgangspunt: geen vermoeden van kennis van verborgen gebreken in hoofde van een gespecialiseerde aannemer .21-23
B. Exoneratieclausules inzake aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken .24-26
1. Geen strijdigheid met openbare orde of dwingend recht
a. Business-to-business.27
b. Business-to-consumer.28-31
2. Geen persoonlijk bedrog, fraude of opzettelijke fout .32
3. Verbod op uitholling van de overeenkomst .33-34
Rechtspraak
Hof van beroep Brussel (20e kamer) 1 augustus 2013, TBO 2015, 143
Samenvatting:
Overeenkomsten strekken de partijen tot wet. Er is binnen de Belgische rechtsorde geen principieel verbod op exoneratiebedingen (Olivier VANDENBERGHE, "Exoneratiebedingen anno 2010 in nationale en internationale overeenkomsten", in Themis nr. 59, Verbintenissenrecht, p. 76, randnummer 6).
Een exoneratiebeding dient getoetst aan de verbodsbepaling van dwingend recht of van openbare orde. Zo kan een exoneratiebeding een aannemer niet onttrekken aan zijn tienjarige aansprakelijkheid ex artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek en aan zijn aansprakelijkheid voor door hem opzettelijk of te kwader trouw contractueel foutief gestelde handelingen.
Een exoneratiebeding mag niet iedere zin of betekenis aan de overeenkomst wegnemen of het voorwerp van de overeenkomst wegclausuleren.
Betonfraude
Overeenkomsten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd. De omstandigheid dat een betonplaat in belangrijke mate dunner werd uitgevoerd dan overeengekomen en dat een belangrijke hoeveelheid beton minder werd geleverd dan oorspronkelijk berekend, kan niet aan de aandacht van een hoofdaannemer ontsnappen. Immers een hoofdaannemer kan dit alleen al vaststellen aan de hand van de hoeveelheid betonleveringen. Een samenwerking te goeder trouw brengt mee dat hoofdaannemer dit moeten signaleren aan bouwheer en dat hij, correctheidshalve, de niet geleverde hoeveelheid in mindering had moeten brengen van zijn prijs, tenzij hij enige tekortkoming van de bouwheer in oorzakelijk verband met de geleverde betondikte kan aantonen.
De hoofdaannemer kan zich hierbij niet verschuilen achter het feit dat bouwheer. (of zijn architect of aangestelde) de contractuele tekortkoming van de betonleverancier maar had moeten opmerken bij de uitvoering van de werken. Een gebrek aan controle rechtvaardigt een ernstige niet conforme uitvoering of levering niet, die duidelijk moet zijn geweest voor de aannemer en die meebrengt dat de overeengekomen prijs in belangrijke mate te hoog werd berekend.
De omstandigheid dat de mogelijkheid bestond om de dikte tijdens de werken te controleren, maakt de niet conforme uitvoering nog niet zichtbaar op het ogenblik van de oplevering.
Het exoneratiebeding, dat uitsluitend betrekking heeft op minderwerken en eventuele gebreken is in deze niet van toepassing. En voor zover dit onduidelijk zou zijn, speelt deze onduidelijkheid in het voordeel van bouwheer.
Exoneratiebedingen behoren immers streng te worden uitgelegd aangezien zij een afwijking inhouden van het gemeen recht.
Tekst arrest
In deze zaak oordeelt het hof over hogere beroepen ingesteld tegen een vonnis gewezen na tegenspraak door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 29 juli 2009 (AR 1998/2476/A).
De geldigheid van het door hoofdaannemer V. ingeroepen exoneratiebeding
15. Hoofdaannemer V. beroept zich op een aantal bedingen uit de algemene voorwaarden ten einde zijn aansprakelijkheid te zien uitsluiten of beperken (in de tijd): vanaf 1 november 1994, dit is drie maanden na de voorlopige oplevering, zou bouwheer D. niet meer beschikken over enig vorderingsrecht voor lichte verborgen gebreken en voor de verrekening van eventuele minderwaarden.
De partijen citeren deze bedingen in hun conclusies (hoofdaannemer V.: pagina 21, randnummer 24; bouwheer D.: pagina 7-8). Ook de eerste rechter citeert in dit verband (zie pagina 6, randnummer 9). Het hof verwijst naar deze citaten.
Onder randnummer 11 van zijn vonnis heeft de eerste rechter het exoneratiebeding uit de algemene voorwaarden terecht geldig verklaard.
Overeenkomsten strekken de partijen tot wet. Er is binnen de Belgische rechtsorde geen principieel verbod op exoneratiebedingen (Olivier VANDENBERGHE, "Exoneratiebedingen anno 2010 in nationale en internationale overeenkomsten", in Themis nr. 59, Verbintenissenrecht, p. 76, randnummer 6).
In deze is het exoneratiebeding in beginsel niet strijdig met een verbodsbepaling van dwingend recht of van openbare orde, althans op voorwaarde dat hoofdaannemer V. zich niet onttrekt aan zijn tienjarige aansprakelijkheid ex artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek en aan zijn aansprakelijkheid voor door hem opzettelijk of te kwader trouw contractueel foutief gestelde handelingen. Het exoneratiebeding in kwestie ontneemt als dusdanig niet iedere zin of betekenis aan de overeenkomst. Het voorwerp van de overeenkomst wordt niet weggeclausuleerd.
Er is geen grond om hic et nunc het ingeroepen exoneratiebeding nietig te verklaren.
16. De vraag of de ingeroepen 'gebreken' wel vallen onder het exoneratiebeding in kwestie wordt verder behandeld.
De ingeroepen nietigheid van het deskundig verslag
18. Hoofdaannemer V. herneemt in hoger beroep zijn exceptie van nietigheid van het gerechtelijke deskundig verslag, gesteund op artikel 979 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek (thans artikel 978, § 1) dat bepaalt dat de gerechtelijke deskundige zijn verslag op straffe van nietigheid moet ondertekenen en dat deze handtekening moet worden voorafgegaan door de wettelijk eedformule.
In casu leefde de gerechtelijke deskundige deze formele verplichtingen na op bladzijde 9/9 van zijn verslag dat hij afsloot op 12 juli 1999.
Het blijkt dat de gerechtelijke deskundige, zoals het hoort, de partijen de gelegenheid gaf om opmerkingen te laten gelden op zijn voorverslag en dat hij de weergave en de bespreking van deze opmerkingen aan het verslag voegde als "bijlage".
Samen met de eerste rechter is het hof van oordeel:
- dat de wet niet bepaalt dat ook een bijlage bij het verslag afzonderlijk door de gerechtelijke deskundige moeten worden ondertekend en dat ook de eedformule op deze bijlagen moet voorkomen;
- dat de gerechtelijke deskundige de wettelijke handtekening en eedformule slechts plaatste bij het afsluiten van zijn verslag, dit is nadat hij de opmerkingen van de partijen op het voorverslag had behandeld;
- dat de eed dat de opdracht in eer en geweten, nauwgezet en eerlijk werd vervuld betrekking heeft op al de verrichtingen van de gerechtelijke deskundige, dus ook op het beantwoorden van de opmerkingen van de partijen op het voorverslag;
- dat het Gerechtelijk Wetboek de door de gerechtelijke deskundige gevolgde werkwijze niet verbiedt;
Er is geen grond tot het nietig verklaren van het deskundig verslag.
19. Hoofdaannemer toont niet aan dat de gerechtelijke deskundige blijk zou hebben gegeven van enige 'kennelijke vijandigheid'.
De door bouwheer D. ingeroepen 'gebreken' en de toepasselijkheid hierop van het exoneratiebeding
20. Uit het deskundig verslag van ingenieur V. H. en uit de door bouwheer D. aangevoerde elementen blijkt niet dat de afschilfering van het beton en de scheuren en oneffenheden in de vloer van het magazijn gebreken zijn die steeds maar blijven verergeren en die de stevigheid van het gebouw, van een belangrijk deel ervan of van een essentieel bestanddeel ervan in het gedrang brengen, ongeacht of het werk al dan niet aanvaard is en of de gebreken zichtbaar dan wel verborgen zijn. Zij vallen bijgevolg niet onder de tienjarige aansprakelijkheid van artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek.
Meer zelfs, ook het rapport van ingenieur C., dat op verzoek van bouwheer D. werd opgesteld, bevestigt dat de intrinsieke kwaliteit van het beton niet ter discussie staat. Ondertussen doet het beton in kwestie reeds bijna 20 jaar dienst, en uit niets blijkt dat de stabiliteit en de stevigheid ervan in het gevaar is.
In die omstandigheden was de eerste rechter terecht van oordeel dat het exoneratiebeding ten volle speelt voor deze gebreken en heeft hij met aanwending van een oordeelkundige, omstandige en pertinente motivering, die het hof beaamt, tot de zijne maakt en hier voor integraal hernomen houdt, geoordeeld dat de vordering van bouwheer D. ongegrond is voor zoveel zij gesteund is op de afschilfering van het beton en de scheuren en oneffenheden in de vloer van het magazijn (zie bestreden vonnis, randnummers 10 en 11).
21. De problematiek van de contractueel niet conforme dikte van het beton is van een andere aard, zoals ook de eerste rechter opmerkte.
Het bestelorder van hoofdaannemer V. aan onderaannemer G. van 6 december 1993 voorziet in een betondikte van 18 cm voor de uitvoering van de betonparking.
Het bestelorder van hoofdaannemer V. aan onderaannemer G. van 24 februari 1994 voorziet in een betondikte van 15 cm voor de uitvoering van de betonvloer in de magazijnen.
Er is tussen bouwheer D. en hoofdaannemer V. geen betwisting over de afspraak dat de dikte van het beton in de magazijnen 15 cm behoorde te zijn en op de buitenparking 18 cm. Ook is niet betwist dat uit de kernboringen is gebleken dat de gemiddelde dikte 13,5 cm bedroeg voor de vloer in het magazijn en 15,2 cm voor de betonplaat op de parking (wat de relatieve nutteloosheid van de hierboven behandelde exceptie van nietigheid van het deskundig verslag aantoont). Aldus komt bouwheer D. alleszins tegemoet aan zijn bewijsplicht.
Hoofdaannemer V. laat het woord 'dikte' voortdurend voorafgaan door het adjectief'nominaal', waarmee hij bedoelt dat terzake de normale geldende 'toleranties' van tel zouden zijn.
Aansluitend verwijst hoofdaannemer V. naar het contractuele beding 07 uit de tussen partijen geldende algemene voorwaarden dat luidt: "De door ons geleverde producten mogen qua maat, gewicht en uitzicht en dergelijke de gebruikelijke toleranties vertonen".
Het 'tolereren' in de technische betekenis van het woord houdt een toegestane afwijking in van een bepaalde norm. Hoofdaannemer V. verwijst overigens in dit verband terecht naar het verklarende woordenboek Van Dale. De norm in kwestie is te dezen het contract tussen de partijen.
Afgesproken werd bijgevolg tussen partijen dat hoofdaannemer V. de voorwaarden zou creëren voor het gieten van een betonnen vloer van 15 cm in de magazijnen en 18 cm op de buitenparking. Terecht houdt bouwheer D. voor dat hoofdaannemer V. gehouden was om, rekening houdende met het te respecteren peil, een diepte uit te graven van respectievelijk 15 en 18 cm beton alvorens het beton te laten gieten. In de praktijk kan dit niet perfect overal even diep gebeuren, waardoor hier en daar de dikte van de betonlaag zal afwijken van de afgesproken norm. Dit moet worden 'getolereerd', ofwel op contractuele basis (zie art. 07 van de algemene voorwaarden) ofwel overeenkomstig de gebruiken in de sector. Maar dit verandert niets aan de gemaakte afspraak: hoofdaannemer V. was contractueel gehouden tot het leveren van de overeengekomen betondiktes en moest hij er naar streven om deze te leveren. De overeengekomen prijs werd immers berekend op basis van de overeengekomen hoeveelheid beton.
De verwijzingen naar de richtlijnen van het WTCB zijn in dit verband niet dienend. De betwisting nopens de geleverde betondikte betreft in casu niet de regels van goed vakmanschap of het geheel van technische voorschriften en normeringen die op het ogenblik van de uitvoering golden in de branche, maar houdt uitsluitend verband met de naleving van de contractuele plicht om uit te voeren conform wat werd overeengekomen.
De (gemiddelde) afwijking van de betondikte voor de vloer in het magazijn bedraagt 1,5 op 15 of 10% en de (gemiddelde) afwijking van de betondikte voor de betonplaat van de parking buiten bedraagt 2,8 op 18 of 15,55%. Een dergelijke afwijking van de contractsnorm kan niet meer worden omschreven als 'tolereerbaar', maar houdt een gedeeltelijke nietuitvoering in.
Aangezien de drukvastheid van het beton geen punt van discussie meer is werden de regels van goed vakmanschap nageleefd en is er, sensu stricto, geen sprake van een gebrek in de werken of van een minderwaarde. Maar wel is duidelijk dat het werk niet werd voltooid of geleverd overeenkomstig de afspraak.
Deze contractuele tekortkoming kon door bouwheer D. bezwaarlijk worden opgemerkt naar aanleiding van de oplevering van de werken op 1 augustus 1994 en werd pas ontdekt naar aanleiding van de kernboringen die plaatsvonden op 4 april 1996 (zie supra randnummer 9).
Overeenkomsten moet te goeder trouw worden uitgevoerd. De omstandigheid dat de betonplaat in belangrijke mate dunner werd uitgevoerd dan overeengekomen en dat een belangrijke hoeveelheid beton minder werd geleverd dan oorspronkelijk berekend, kan niet aan de aandacht van hoofdaannemer V. ontgaan zijn, aangezien dit moet gebleken zijn uit de hoeveelheid betonleveringen. Een samenwerking te goeder trouw brengt mee dat hoofdaannemer V. dit had moeten signaleren aan bouwheer D. en dat hij, correctheidshalve, de niet geleverde hoeveelheid in mindering had moeten brengen van zijn prijs, tenzij hij enige tekortkoming van de bouwheer in oorzakelijk verband met de geleverde betondikte kan aantonen, wat hij ten deze niet doet. De prijs voor de aanneming werd immers berekend op basis van de overeengekomen betondiktes en dit vormt een belangrijk onderdeel van het werk. Op dit punt kan hoofdaannemer V. zich niet verschuilen achter het feit dat bouwheer D. (of zijn architect of aangestelde) de contractuele tekortkoming van V. dan maar had moeten opmerken bij de uitvoering van de werken. Een gebrek aan controle rechtvaardigt een ernstige niet conforme uitvoering of levering niet, die duidelijk moet zijn geweest voor de aannemer en die meebrengt dat de overeengekomen prijs in belangrijke mate te hoog werd berekend.
De omstandigheid dat de mogelijkheid bestond om de dikte tijdens de werken te controleren, maakt de niet conforme uitvoering nog niet zichtbaar op het ogenblik van de oplevering.
Het exoneratiebeding, dat uitsluitend betrekking heeft op minderwerken en eventuele gebreken is in deze niet van toepassing. En voor zover dit onduidelijk zou zijn, speelt deze onduidelijkheid in het voordeel van bouwheer.
Exoneratiebedingen behoren immers streng te worden uitgelegd aangezien zij een afwijking inhouden van het gemeen recht.