Co-ouderschap wordt in de volksmond begrepen als een gelijkmatig gedeelde huisvesting van de kinderen Wij adviseren om steeds de juiste juridische term te gebruiken met name "gelijkmatig verdeelde huisvesting" (Voor het belang hiervan zie Info@Law 2011, 2, pagina 28.)
Ouders oefenen samen het ouderlijk gezag uit over hun kinderen.
Gezagsco-ouderschap is de regel.
Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij in de regel het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Het gezagsco-ouderschap is de regel, waarvan de rechter kan afwijken bij gebreke van overeenstemming tussen de ouders.
Verblijfsco-ouderschap of bilocatie "is de regel (?)". (lees gelijkmatig verdeelde huisvesting: zie verder terminologie)
Wanneer de ouders niet samenleven en één van de ouders vraagt het verblijfsco-ouderschap (week/week regeling) dan onderzoekt de rechter deze regeling bij voorrang en kiest de rechter dus bij voorrang voor een regeling om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders te verdelen. Wet 18 JULI 2006. Wet tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake
huisvesting van het kind.
Op die manier wil de wetgever de rechters onder druk zetten om de week-weekregeling even ernstig te nemen als andere verblijfsregelingen, maar dit betekent niet dat hij verplicht is om het op te leggen.
De rechter dient bij voorkeur de mogelijkheid van het gelijkmatig verdeeld verblijf te onderzoeken wanneer dit door één van de partijen wordt verzocht. Maar hij blijft verplicht om welke beslissing hij ook neemt grondig te motiveren.
Geen enkele rechter kan dus het verblijfsco-ouderschap opleggen onder loutere verwijzing naar de wet zonder ook deze optie uitvoerig te motiveren.
De rechter kan er zich dus niet mee vergenoegen het gelijkmatig verdeeld verblijf op te leggen onder de loutere motivering dat dit het wettelijke basismodel is.
Ingeval de rechtbank van oordeel is dat de gelijkmatig verdeelde huisvesting niet de meest passende oplossing is, kan ze beslissen om een ongelijk verdeeld verblijf vast te leggen. De rechtbank oordeelt in ieder geval bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, en rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak en het belang van de kinderen en de ouders.
De wet heeft niet formeel bepaald aan welke criteria criteria de rechter zijn beslissing dient te toetsen, behoudens het algemene criterium van het belang van het kind en het nieuw toegevoegde criterium van het belang van de ouders.
Zo kan onder meer rekening worden gehouden met:
- het belang van het kind in de meest brede betekenis van het woord
- beperking van de conflicten tussen de ouders door de opgelegde maatregel;
- de omgeving van het kind
- het effect van de maatregel met oog op de innerlijke rust van het kind;
- de stabiliteit en regelmatigheid die aan het kind kan worden geboden;
- de loyaliteit van de ouder ten aanzien van het kind maar ook ten aanzien van de andere partner (is deze bereid de omgangsrechten van de andere op een efficiënte wijze te laten uitoefenen?
- aldus de houding van de ouder ten aanzien van de andere ouder en ten aanzien van het kind over de andere ouder;
- leeftijd van het kind,
- de beschikbaarheid van de ouders,
- de mening van het kind zo het die kan en wenst te uiten,
- de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders,
- opvoedkundige kwaliteiten van de ouders;
- sociale en culturele context die het kind de beste waarborgen kan bieden;
- gevaarsituatie, mishandeling, verwaarlozing;
- ongeschikte mogelijkheden tot huisvesting van het kind;
- mogelijkheid om beroep te doen op derden voor occasionele opvang van het kind of voor bijstand van het kind door grootouders, familieleden, derden of eventueel de andere ouder;
- de afstand tussen de woonplaatsen van beide ouders;
- relatie van de ouder met de nieuwe partner van deze ouder (al dan niet stabiele of conflictueuze relatie)
- relatie van de het kind met de nieuwe partner van deze ouder
- de inhoudelijke invulling van de ouder-kind relatie. Hoe staat de ouder thans/vroeger tegenover het kind en hoe staat het kind thans/vroeger tov de ouder.
- maar ook het belang van de ouders (de wet van 18 juli 2006 stelde uitdrukkelijk dat er ook met de belangen van de ouders, die het recht moeten hebben hun kind te zien opgroeien, accenten te leggen bij de opvoeding en betrokken te worden in het ouderschap.
Een en ander onverminderd van het internationaal verdrag van de rechten van het kind van 20 november 1989 dat bepaalt: "bij alle maatregelen betreffende de kinderen, ongeacht of deze worden genomen door Openbaar instellingen voor maatschappelijk welzijn, of door gerechtelijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging".
voor de verdere uitwerking van deze beoordelingscriteria met verwijzing naar rechtspraak en rechtsleer, zie Christian Denoyelle, in Verblijfsregeling, Centrum voor beroepsvervolmaking in de rechten, Intersentia, 2008, p. 53.
De rechter heeft hierbij, hetzij de mogelijkheid (dan wel de verplichting in bepaalde gevallen voor de jeugdrechter, nl. als de kinderen meer dan 12 jaar zijn) om de kinderen te horen:
- zie art. 931, derde tot zevende lid, Ger. W.,
- zie ook de verplichting van de jeugdrechter de verplichting om de kinderen te horen vanaf twaalf jaar (art. 56bis Jeugdbeschermingswet).
Bij de nieuwe wet dient opgemerkte dat het gelijkmatig verdeeld verblijf niet ambtshalve of op het enkele verzoek van de minderjarige kan opgelegd worden. Het gelijkmatig verblijf kan slechts toegestaan mits minstens één van de ouders hierom verzoekt.
In alle gevallen behoudt de rechter ook na de wet van 18 juli 2006, een zeer ruime beoordelingsmarge. De berichten die in sommige perskanalen werden verspreid zijn dus een weergave van een verkeerde perceptie. er is geen omkering van de bewijslast weerhouden. Qua inhoud heeft de nieuwe wet dus niet veel veranderd aan het bestaande systeem.
Motieven op basis waarvan het verblijfsco-ouderschap zoals gevraagd door één partij nog vaak wordt geweigerd:
- de jonge leeftijd;
- het gebrek aan verstandhouding tussen de partijen, waarbij sommige rechters stellen dat een verblijfsco-ouderschap een minimale verstandhouding tussen de overs veronderstelt;
- een algemenere beschouwing dat de ouders hun partnerconflict niet kunnen scheiden van hun ouderrelatie en de kinderen betrekken in hun conflicten (zie o.m. Hof van Beroep Gent 27 oktober 2006, NJW, 166, 606, met noot waarbij evenwel een verblijf bij de vader werd uitgebreid in afwachting van een later verblijfsco-ouderschap).
zie onder meer De wet van 18 juli 2006: promotie van het gelijkmatig verdeeld verblijf voor kinderen van gescheiden ouders en optimalisering van de uitvoeringsmaatregelen tegen de onwillige ouders in RW 2006-2007, 1422
voor de wetgeving terzake: klik hier
Rechtsleer: P. Senaeve en H. Vanbockrijk, De wet van 18 juli op het verblijfsco-ouderschap, de blijvende saisine van de jeugdrechtbank en de tenuitvoerlegging van uitspraken aangaande verblijf en omgang, Echtscheidingsjournaal 2006/8-9, 117.
L'Herbergement Egalitaire delon la loi du 18 juillet 2006, F. Reusens in T.Vred. 2006-396
De nieuwe wet maakt het verblijfsco-ouderschap niet verplicht. (lees gelijkmatig verdeelde huisvesting: zie verder terminologie)
De wet spoort ouders aan om bij hun scheiding zelf een verblijfsregeling uit te werken. Dat kan net zo goed een regeling zijn waarbij het kind hoofdzakelijk bij één ouder verblijft met een al dan niet ruim omgangsrecht voor de andere oudere tijdens weekends en vakanties als een regeling met een gelijkmatig verdeeld verblijf.
Ouders zijn zelf het best geplaatst zijn om een regeling voor hun kinderen uit te werken en de wet biedt de ouders daartoe ook alle ruimte. Zo voorziet de wet dat het akkoord tussen de ouders door de de rechter kan bekrachtigd worden.
Bij gebreke aan akkoord zal de familierechtbank de beslissing nemen.