Een hond of ander huisdier wordt traditioneel naar het recht een roerend goed (art. 528 Oud B.W.). Het Hof van Cassatie oordeelde dat, alhoewel dieren gevoelige wezens zijn waarmee een affectieve band kan bestaan, het de toepassing van de regels inzake consumentenkoop niet in de weg staat (Cass. 18 juni 2020, NjW 2020, 831 noot F. Van den Abeele).
zie ook:
Art. 3.38 Nieuw burgerlijk wetboek. Voorwerpen
Voorwerpen, ongeacht of ze natuurlijk of kunstmatig, lichamelijk of onlichamelijk zijn, zijn te onderscheiden van dieren. Voorwerpen en dieren zijn te onderscheiden van personen.
Art. 3.39. Nieuw burgerlijk wetboek: Dieren
Dieren hebben een gevoelsvermogen en hebben biologische noden.
De bepalingen met betrekking tot lichamelijke voorwerpen zijn op dieren van toepassing, met inachtneming van de wettelijke en reglementaire bepalingen ter bescherming van dieren en van de openbare orde.
Een hond kan niet het voorwerp uitmaken van een bezoekrecht zoals dit voor kinderen is uitgewerkt in de wetgeving.
Dit neemt niet weg dat de rechter die gevat wordt met betrekking tot voorlopige maatregelen ten aanzien van de echtelijke moeilijkheden, een echtscheiding, of een einde van wettelijke of feitelijke samenleving een regeling kan uitwerken met betrekking tot een hond of andere huisdieren.
Terecht wordt rekening gehouden met de bijzondere affectieve band die de mens heeft of kan hebben met zijn huisdier en waarbij het meer dan eens gebeurd dat twistende ex-partners niet tot een overeenkomst kunnen komen met betrekking tot de verdere opvang en de omgang met het huisdier.
Meermaals worden de rechters dan ook gevat met de vraag om uitspraak te doen over de toewijzing van het huisdier aan de ene of de andere partner, dan wel om uitspraak te doen over de vraag op een recht op contact met het huisdier. Dit recht op contact vertoont een zekere overeenkomst met dit recht in het familierecht zoals van toepassing voor kinderen. Het recht op contact met een hond zou echter ook kunnen bestaan in een "wandelrecht".
Bij deze discussies kan de hond (of ander huisdier) benaderd worden als roerend goed dan wel als een quasi-roerend goed (infra)
Aangezien de rechter bevoegd is om voorlopige regelingen met betrekking tot de goederen van de partijen te bevelen, is hij eveneens bevoegd om de hond of het huisdier aan de ene of de andere echtgenoot voorlopig toe te wijzen, net zoals bij de vereffening verdeling het huisdier aan de ene of de andere partij zal worden toegewezen.
De wet heeft de maatregelen die de rechtbank bij voorlopige maatregelen kan treffen niet beperkt, waardoor dus juridische strikt genomen de rechtbank het genot van een roerend goed (en dus ook van een huisdier) wisselend aan de partijen kan toekennen en dus perfect kan bepalen dat de ene partij gedurende de pare weken de honderden zich zou hebben en de andere partij tijdens de onpare weken. Of dat de hond, een weekend op twee en de helft van de vakanties bij een van de partijen zal "verblijven".
Let wel een en ander is geen bezoekregeling in de wettelijke betekenis van het woord. Dit betekent dat bij niet naleving ervan er geen klacht kan worden neergelegd wegens de niet naleving van de omgangsregeling. Anderzijds dient wel benadrukt dat aangezien het recht op contact met de hond geen bezoek regelingen is, dit recht wel degelijk gedwongen kan worden uitgevoerd door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder die dus met hulp van de openbare macht het vonnis kan doen respecteren.
In de praktijk worden er vrij veel vonnissen uitgesproken die een regeling bevatten mbt het huisdier en dan voornamelijk mbt honden. in de regel wordt het huisdier toegekend aan die partij die kan aantonen voornamelijk en hoofdzakelijk als "baas" van het dier is opgetreden of die kan aantonen dat hij of zij er de hechtste band mee heeft of er het het best voor kan zorgen, door de beschikbare tijd of ruimte. In de regel wordt dan aan de andere partij een recht op contact toegestaan, gaande van een weekend of een zondag per maand, tot meerdere weekends of zondagen per maand, met eventuele bijkomende periodes tijdens de vakantie.
Toch zijn er ook gerechtelijke uitspraken die een vordering dienaangaande afwijzen omdat zij een verkapt bezoekrecht uitmaken, die volgens deze rechters niet zou bestaan ten aanzien van roerende goederen. Hierbij kan benaderd worden dat zulks minderheidsrechtspraak is.
Wanneer huisdieren niet zo maar als roerende goederen worden aanzien maar als levende wezens waarmee affectieve banden kunnen gesmeed worden en die buiten het bestek van het zakenrecht liggen, wordt de discussie over een omgangsrecht met een huisdier geen discussie meer over eigendomsrecht.
Ook de loutere verwijzing naar artikel 528 BW en naar het principe dat "bezit geldt als titel" vindt dan ten aanzien van huisdieren geen grond meer. Voormelde bepalingen en beginselen zijn strikt vermogensrechtelijke bepalingen, waar de discussie over omgangsregelingen met huisdieren niet tot een louter vermogensrechtelijk aspect te reduceren valt
Om een "omgangsrecht" met een huis- of gezelschapsdier te hebben moet in die visie niet noodzakelijk een eigendomsrecht op deze dieren worden aangetoond.
Het loutere feit dat de dieren werden aangekocht tijdens de relatie en ook deel uitmaakten van het feitelijk gezin dat partijen alsdan vormden verschaft aan de gewezen samenlevers bepaalde rechten "op" deze dieren, na afloop van de relatiebreuk, wars van enig eigendomsrecht.
De aanschaf van een huisdier is geen vrijblijvende aangelegenheid, ook niet bij feitelijke of wettelijke samenlevers.
De aanschaf van een huisdier in het kader van een gezin of van een partnerrelatie is een handeling waartoe in de regel gezamenlijk wordt beslist Een dergelijke transactie doet ook wederzijds bepaalde rechten en plichten ontstaan: niet alleen de plicht (en het recht) om voor het dier te zorgen, maar ook om te tolereren dat de andere partner dit doet, zelfs wanneer de relatie ten einde is.
Anders oordelen zou dieren herleiden tot loutere (gebruiks) voorwerpen of consumptiegoederen, waar dit vandaag de dag niet meer te verantwoorden is en zelfs juridisch niet langer loepzuiver te noemen valt: ook dieren zijn anno 2019 dragers van bepaalde rechten (zie o.a. maar niet uitsluitend de Dierenwelzijnswet, waaruit blijkt dat het vrije beschikkingsrecht, dat typerend is voor eigendomsrechten, niet geldt voor dieren), waar het "baasje" van een huisdier (los van de kwalificatievraag naar zijn eigendomsrecht of het bewijs daarvan: een hond kan in die optiek ook meerdere "baasjes" hebben) ook bepaalde affectieve banden met dit dier kan hebben aangeknoopt, die een zekere mate van instandhouding van deze banden, ondanks de relatiebreuk tussen de partners, naderhand kan verantwoorden, zelfs los van (de toebedeling van) het eigendomsrecht.
In die optiek kwalificeert een dier ten andere veeleer als een quasi-goed waarop het zakenrecht niet onverkort van toepassing is, getuige o.a. het feit dat de wet zelf voorziet in de onbeslagbaarheid van gezelschapsdieren (zie artikel 1408, $1,1 ° Ger.W.), wat een illustratie is voor het gegeven dat ook de wetgever zelf erkent dat dieren geen loutere doorsnee-zaken zijn en bepaalde affectieve banden spelen, zodat het klassieke goederenrecht niet a priori een antwoord weet te bieden op alle rechtsvragen die verband houden met de rechtsverhouding (en de soms fijnmazige deelproblemen die kunnen ontstaan in het raam van deze rechtsverhouding) tussen het dier en zijn "baasjes" (onderling).