Een fotokopie heeft enkel bewijswaarde indien de partijen het erover eens zijn dat zij overeenstemt met een bestaand origineel document. Dit neemt niet weg dat wanneer een kopie van een onderhandse overeenkomst wordt opgesteld, de wederpartij gehouden is loyaal mee te werken om het onvolkomen bewijs te verhelpen. De wederpartij bij de schriftelijke onderhandse overeenkomst mag verondersteld worden ook over een origineel (minstens kopie) te beschikken wanneer deze het bestaan van de schriftelijke overeenkomst erkent maar zou beweren dat er aan het document geknoeid is. De houding van een partij die geen andere kopie of kopij van de overeenkomst voorlegt ter ondersteuning van de ingeroepen bewering van vervalsing, is deloyaal en wordt afgestraft door het onvolkomen bewijs (de kopie van de onderhandse akte) als bewijskrachtig te aanvaarden.
Een afschrift levert alleen bewijs op van wat in de titel voorkomt, wanneer de oorspronkelijke titel bestaat en kan worden vertoond (artikel 1334 oud BW – 8.25 NBW) ).
Dit principe geldt zo voor authentieke als voor onderhandse akten (zie ook: H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, T.III, Brussel, Bruylant, 1942, nr. 833 p. 822-824).
Een kopie waarvan het origineel niet kan worden vertoond en waarvan de conformiteit met het origineel wordt betwist (a fortiori, indien wordt betwist dat er een “origineel” bestaat) heeft geen bewijswaarde als ‘akte’ in de zin van artikel 1341 oud BW. – 8.9 NBW)
Op een kopie figureert per definitie ook geen manuscripte fysieke handtekening, die uitgerekend hét kwalificerend element is om van een “akte” te kunnen gewagen.
Met toepassing van artikel 1328 oud BW (8.22 NBW) hebben onderhandse akten t.a.v. derden geen dagtekening dan van de dag waarop zij zijn geregistreerd, ofwel van de dag van het overlijden van degene die de akte heeft ondertekend, ofwel van de dag waarop de hoofdinhoud is vastgesteld in akten door openbare ambtenaren opgemaakt.
Nieuw bewijsrecht in burgerlijke zaken vanaf 1 november 2020
Wet 13 april 2019 Nieuw Burgerlijk wetboek Bewijs
Ilse Vogelaere, Nieuwe bewijsregels in burgerlijk recht vanaf 1 november 2020, De Juristenkrant, 390 29 mei 2019, pagina 3.
Uittreksel uit het NBW
Art. 8.22. De onderhandse akte verkrijgt, ten aanzien van derden, geen vaste dagtekening dan:
- 1°van de dag waarop zij is geregistreerd, ofwel
- 2°van de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in een authentieke akte, ofwel
- 3°van de dag waarop minstens één van de partijen de akte of de datum ervan niet langer kan wijzigen, onder meer ten gevolge van het overlijden van een van hen.
Art. 8.23 De onderhandse akte die overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling door de advocaten wordt medeondertekend levert een volledig bewijs op van het geschrift en van de handtekening van de bij de akte betrokken partijen, zowel onderling als tegenover hun erfgenamen of rechtverkrijgenden.
De akte wordt medeondertekend door de advocaten van alle partijen, waarbij elke partij met een onderscheiden belang door een andere advocaat moet worden bijgestaan. In voorkomend geval is de valsheidsprocedure in burgerlijke zaken van toepassing op die akte.
Door de akte mede te ondertekenen, verklaart de advocaat dat hij de partij of partijen die hij bijstaat, volledig heeft ingelicht over de rechtsgevolgen van die akte. Zulks wordt in de akte vermeld.
Behoudens als een bepaling uitdrukkelijk afwijkt van dit artikel, hoeft op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende onderhandse akte geen enkele bij wet opgelegde handgeschreven vermelding te worden aangebracht.
Tenzij op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende akte een gekwalificeerde elektronische handtekening wordt aangebracht in de zin van artikel 3, 12° van de Verordening EU nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, wordt die akte opgemaakt in ten minste evenveel originele exemplaren als er partijen met een verschillend belang en ondertekenende advocaten zijn.
Art.
8.24. Vermelding van de betaling op een akte of het dubbel ervan
De vermelding van een betaling of van een andere reden van bevrijding die door de schuldeiser wordt aangebracht op een originele akte die steeds in zijn bezit is gebleven, geldt als weerlegbaar vermoeden van bevrijding van de schuldenaar.
Hetzelfde geldt voor de vermelding die op het dubbel van een akte wordt aangebracht, mits dit dubbel in handen van de schuldenaar is.
Onderafdeling 5. Afschriften
Art.
8.25. Juridisch statuut van het afschrift
Het afschrift dat gemaakt werd door middel van een gekwalificeerde elektronische archiveringsdienst conform boek XII, titel 2, van het Wetboek van economisch recht heeft dezelfde wettelijke bewijswaarde als het onderhandse geschrift waarvan ze, behoudens bewijs van het tegendeel, verondersteld wordt een getrouwe en duurzame kopie te zijn. De overlegging van het origineel wordt niet vereist.
Behalve in de gevallen waarin de wet anders bepaalt, vormt in alle andere gevallen het afschrift een feitelijk vermoeden of in voorkomend geval een begin van bewijs door geschrift wanneer de in artikel 8.1, 7° opgelegde voorwaarden vervuld zijn. Indien het origineel nog bestaat, kan de overlegging ervan altijd worden gevorderd.
Art.
8.26. Afschriften van authentieke akten
§ 1. De afschriften van de authentieke akten zijn onderworpen aan de volgende regels.
Wanneer de oorspronkelijke akte niet meer bestaat, leveren de afschriften bewijs op naar de volgende onderscheidingen:
1° de grossen of eerste uitgiften hebben dezelfde bewijswaarde als het origineel.
Hetzelfde geldt voor gedematerialiseerde afschriften van notariële akten die zijn verleden overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt en waarvan overeenkomstig artikel 18 van voormelde wet een afschrift bewaard wordt in de Notariële Aktebank.
Hetzelfde geldt eveneens voor afschriften die afgeleverd zijn door een rechter, overeenkomstig de artikelen 1372 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, in aanwezigheid van de partijen of na correcte oproeping ervan, of voor afschriften die afgeleverd zijn in tegenwoordigheid van de partijen en met hun wederzijdse toestemming;
2° de afschriften die, zonder dat een rechter optreedt of zonder toestemming van de partijen, en sinds het afgeven van de grossen of eerste uitgiften, volgens de minuut van de akte afgeleverd zijn door de notaris voor wie de akte is verleden, of door een van zijn opvolgers, of door openbare ambtenaren die in die hoedanigheid de minuten in bewaring hebben, kunnen, ingeval het origineel is verloren gegaan, bewijs opleveren, wanneer het oude afschriften zijn.
Zij worden als oude afschriften beschouwd, wanneer zij meer dan dertig jaar oud zijn.
Indien zij minder dan dertig jaar oud zijn, kunnen zij slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
3° wanneer de afschriften van de minuut van de akte afgeleverd zijn door anderen dan de notaris voor wie de akte is verleden, of een van zijn opvolgers, of openbare of ministeriële ambtenaren die, in die hoedanigheid, de minuten in bewaring hebben, kunnen die afschriften, hoe oud zij ook zijn, slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift;
4° afschriften van afschriften kunnen, naargelang van de omstandigheden, worden beschouwd als eenvoudige inlichtingen.
§ 2. De overschrijving van een akte in de openbare registers kan slechts dienen tot begin van bewijs door geschrift; en daartoe is zelfs vereist:
1° dat het vaststaat dat alle minuten van de notaris uit het jaar waarin de akte schijnt te zijn opgemaakt, verloren zijn, of dat men bewijst dat de minuut van die akte door een bijzonder voorval is verloren gegaan;
2° dat er een regelmatig gehouden repertorium van de notaris bestaat, waaruit blijkt dat de akte op dezelfde datum is opgemaakt.
Wanneer beide voorwaarden zijn vervuld, kan het bewijs van de inhoud van de akte geleverd worden met alle bewijsmiddelen. Als het bewijs door getuigen toelaatbaar is, is het noodzakelijk dat zij die bij de akte getuige zijn geweest, indien zij nog in leven zijn, gehoord worden.
Onderafdeling 3. Onderhandse akte die mede wordt ondertekend door de advocaten van de partijen
Art. 8.23. Voorwaarden en wettelijke bewijswaarde van de onderhandse akte die mede wordt ondertekend door de advocaten van de partijen
De onderhandse akte die overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling door de advocaten wordt medeondertekend levert een volledig bewijs op van het geschrift en van de handtekening van de bij de akte betrokken partijen, zowel onderling als tegenover hun erfgenamen of rechtverkrijgenden.
De akte wordt medeondertekend door de advocaten van alle partijen, waarbij elke partij met een onderscheiden belang door een andere advocaat moet worden bijgestaan. In voorkomend geval is de valsheidsprocedure in burgerlijke zaken van toepassing op die akte.
Door de akte mede te ondertekenen, verklaart de advocaat dat hij de partij of partijen die hij bijstaat, volledig heeft ingelicht over de rechtsgevolgen van die akte. Zulks wordt in de akte vermeld.
Behoudens als een bepaling uitdrukkelijk afwijkt van dit artikel, hoeft op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende onderhandse akte geen enkele bij wet opgelegde handgeschreven vermelding te worden aangebracht.
Tenzij op de door de advocaten van alle partijen medeondertekende akte een gekwalificeerde elektronische handtekening wordt aangebracht in de zin van artikel 3, 12° van de Verordening EU nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, wordt die akte opgemaakt in ten minste evenveel originele exemplaren als er partijen met een verschillend belang en ondertekenende advocaten zijn.