Uit artikel 1322, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek volgt dat een onderhandse akte slechts bewijskracht heeft voor zover zij is erkend door diegene tegen wie men zich daarop beroept of voor zover zij als wettelijk voor erkend wordt gehouden. Naar luid van artikel 1323, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek is de persoon tegen wie de onderhandse akte wordt ingeroepen overigens verplicht zijn schrift of zijn handtekening op stellige wijze te erkennen of te ontkennen.
Hieruit volgt dat de partij tegen wie een onderhands geschrift wordt ingeroepen geen andere verplichting heeft dan het geschrift te erkennen of te ontkennen. Deze ontkenning volstaat om aan het geschrift iedere bewijskracht te ontzeggen.
Artikel 1324 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt weliswaar dat ingeval een partij haar schrift of haar handtekening ontkent, een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan wordt bevolen, maar de enige die bij deze onderzoeksmaatregel belang kan hebben is de partij die zich op het document beroept.
De subjectieve bewijslast mag niet worden omgekeerd door van de partij die het ondertekende stuk wil tegenwerpen, te eisen dat zij aantoont dat zij, (of een aangestelde voor haar rekening), niet de ondertekenaar is.
Wanneer hij het stuk inroept, geen schriftonderzoek vordert van de handtekening die wordt ontkend, blijft deze handtekening zonder uitwerking (zie de op deze website weergegeven rechtspraak Brussel 28/02/2018 en Hof van Beroep Gent 3 mei 2017 (betalend gedeelte),
Bij gebrek aan de bijzondere rechtspleging van de valsheidsprocedure is een getuigenverhoor niet nuttig voor de beslechting van het geschil.
Let wel inzake de echtheid van een handtekening op een notariële akte, gelden volgende regels:
De notaris verleent authenticiteit aan zijn akte en garandeert hij een aantal gegevens te hebben vastgesteld met zijn eigen ogen en oren (de auditu en de visu).
Enerzijds moet de notaris voor elke akte die hij verlijdt, de identiteiten van de partijen controleren. Hij garandeert dat de handtekening onderaan de akte deze is van de persoon die vermeld staat in de akte.
Anderzijds verleent de notaris authenticiteit aan de verklaringen die de partijen voor hem afleggen.
Bewijs authenticiteit in de advocatenakte
Een advocatenakte verschaft een verhoogde bewijswaarde tussen partijen en rechtverkrijgenden inzake de handtekening en het handschrift en inzake de voorlichtingsplicht.
Het betreft In feite gaat het om een omkering van de bewijslast.
Hij die die de echtheid van de handtekening of het geschrift wil ontkennen, moet deze betwisten door een procedure van valsheid in burgerlijke zaken, in tegenstelling tot de gewone onderhandse akte waar de bewijslast omgekeerd is.
De bewijskracht van een authentieke akte, geldt ten aanzien van iedereen (erga omnes).
Betwisting handschrift en handtekening op een testament
Krachtens artikel 1323 BW kunnen de wettelijke erfgenamen volstaan met de verklaring dat zij het geschrift en/of de handtekening van de erflater op het testament niet kennen.
Door de formele ontkenning van het geschrift en/of de handtekening van de auteur van het testament door bepaalde wettelijke erfgenamen, verliest het voorlopig elke bewijskracht, zonder dat het daarom meteen vals is (B. Cattoir,“Burgerlijk bewijsrecht”, APR 2013, 330-331,nr. 607). Op die manier ligt/rust de bewijslast/het bewijsrisico bij de partijen die zich op het testament beroepen (Cass.19 januari 2001, RW 2000-01, 1277).
In dit geval kan een schriftonderzoek uitsluitsel bieden.
De eerste fase van het schriftonderzoek behelst de persoonlijke verschijning van de partijen derwijze dat alsdan kan aangeven of het testament al dan niet erkend wordt. art. 884 Ger.W.). Tegelijk dienen de partijen alle titels, documenten en stukken tot vergelijking mee te brengen. In casu passen benevens stukken van de hand van de auteur van het testament
De tweede fase van het schriftonderzoek (die volgt indien de zaak na de eerste fase niet kan worden beslecht) impliceert een rechterlijk bevel tot neerlegging van het testament en de stukken tot vergelijking, waarna alle dienstige onderzoeksmaatregelen en gebeurlijk een schrijfproef kan worden bevolen (art. 889 Ger.W.).
Discrepanties tussen het geschrift in het testament en eerdere geschriften van de auteur van een testament kunnen worden verklaard door de natuurlijke variatiebreedte van diens grafische eigenheid. Interne en/of externe factoren kunnen hierbij een invloed hebben, zoals de voorgedrukte schrijfruimte, de schrijfhouding en/of de structuur van de ondergrond, de gemoedstoestand, de gezondheidstoestand, eventuele medicatie en/of de bijzondere aard bij de productie van een in hoofde van betrokkene belangrijk document als een testament. Het is bovendien mogelijk dat bepaalde grafische karakteristieken voorkomen als een variant die zich niet reveleert in het vergelijkingsgeschrift . Tenslotte dient de plausibiliteit van een mogelijke autoforgerie (mogelijke opzettelijke vervorming van het eigen handschrift) in overweging te worden genomen.
Een degelijk schriftonderzoek vergt kwalitatief en kwantitatief voldoende vergelijkingsmateriaal om over variaties in het handschrift en relevante kenmerken te kunnen oordelen. Het zelfde geldt voor een onderzoek naar de echtheid van een handtekening.
Tot conformiteit kan worden besloten indien er beduidend voldoende grafische constanten en overeenkomsten kunnen worden gevonden die wijzen op één en dezelfde scriptor (schrijver).
Een schriftonderzoek gaat uit van de vergelijking van de hypothese van echtheid met de hypothese van valsheid waarbij getoetst wordt welke hypothese het meest waarschijnlijk is.
Vervalsingen komen gemakkelijk aan het licht wanneer de vervalser er niet in slaagt een dynamische schrijfbeweging na te bootsen en hierbij zijn grafische eigenheid in microstructuren te verbergen.
Bij imitatie is het onvermijdelijk dat er ongewilde verschijnselen ontstaan zoals een monotoon drukverloop, plotse wijziging van schrijfrichting, onderbrekingen en hernemingen met precieze sporen van lassing, stompe slothalen en aanzetten, plotse stoppunten en het ontbreken van slijtsporen bij aanzetten en eindhalen.
Resolute lijnvoering, een spontane en wisselende schrijfdrukhouding en een relatief hoge bewegingssnelheid zijn elementen die wijzen op echtheid, zeker wanneer deze constanten ook kunnen terug gevonden worden in het handschrift van de auteur wiens geschrift op echtheid wordt onderzocht.
De rechter is niet gebonden door het advies van de schriftdeskundige.
zie ook Gent (11de k.) 21 september 2017, TEP 2017/5, 628