Overeenkomsten kunnen weliswaar mondeling tot stand komen. Nochtans moet uit art. 108, § 1 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie worden afgeleid dat de klant een contract materieel ter beschikking moet krijgen. Daarin moet de klant kunnen terugvinden voor welke duurtijd hij is verbonden, wat de aard van het abonnement is, welke kosten kunnen worden aangerekend als een ander abonnement wordt aangevraagd of als het contract wordt beëindigd.
Het spreekt echter nogal voor zich dat personen hoe dan ook daadwerkelijk en vooraf aan de contractsluiting kennis moeten hebben of redelijkerwijze kennis moeten kunnen nemen van de inhoud en de draagwijdte van alle bedingen van de overeenkomst die ten aanzien van hen afdwingbaar zullen worden.
De betaling van vroegere facturen bewijst niet dat wel onder die voorwaarden werd gecontracteerd. De facturatie en de betaling ervan vallen immers te situeren in de fase van de uitvoering van een contract en niet in de fase van de totstandkoming ervan. Dat verkoopsvoorwaarden op het internet te raadplegen zijn, bewijst niet dat het contract werd aangegaan onder gelding daarvan.
Het eenzijdig wijzigen van voorwaarden, lopende de dienstverlening, is ongehoord is in een contractuele relatie, waar de wilsovereenstemming voorop moet blijven staan.
Overigens strijdt deze handelwijze met art. 4 van de wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de consumentenbescherming dat bepaalt dat, ten laatste op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst, de onderneming, te goeder trouw, aan de consument de behoorlijke en nuttige informatie moet geven betreffende de belangrijkste kenmerken van het product en betreffende de verkoopsvoorwaarden, rekening houdende met de door de consument uitgedrukte behoefte aan informatie en rekening houdende met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik.
Als een onderneming ervoor opteert om in haar contractuele relaties zo vaag mogelijk te blijven, dan kan de klant daar evident niet het slachtoffer van worden. Daar anders over oordelen zou impliceren dat aan één contractpartij de volstrekte vrijheid wordt gelaten om eenzijdig bedingen toe te voegen en derhalve om partijbeslissingen te nemen.