De oude term "verschoning" werd in het nieuwe insolventierecht vervangen door de term bevrijding.
De bevrijding van de de echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de gefailleerde wordt thans geregeld door art. XX. 174 WERArt. XX.174.[
1 De echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de gefailleerde die persoonlijk verbonden is voor de schuld die voornoemde persoon tijdens de duur van het huwelijk of de duur van de wettelijke samenwoning [
2 krachtens de wet of de overeenkomst]
2 was aangegaan, wordt ingevolge de kwijtschelding van die verplichting bevrijd.
De kwijtschelding kan de wettelijk samenwonende van wie de verklaring van samenwonen afgelegd werd in de zes maanden voor het openen van de faillissementsprocedure, niet tot voordeel strekken.
De kwijtschelding heeft geen gevolgen op de persoonlijke of gemeenschappelijke schulden van de echtgenoot, ex-echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende voortvloeiend uit een overeenkomst door de genoemde personen gesloten, ongeacht of die schulden alleen of samen met de gefailleerde werden aangegaan, en die vreemd zijn aan de beroepsactiviteit van de gefailleerde.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2023-06-07/07, art. 234, 122; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Gevolgen faillissement voor de echtgenote gefailleerde Art. XX.189.[
1 De curatoren kunnen de roerende en onroerende goederen uit het eigen vermogen van een gefailleerde echtgenoot zowel als uit hun gemeenschappelijk vermogen verkopen zonder de voorafgaande toestemming van de andere echtgenoot of de rechterlijke machtiging, voorgeschreven bij [
2 artikel 215, § 1, van het Oud Burgerlijk Wetboek en de artikelen 2.3.32 en 2.3.34 van het Burgerlijk Wetboek]
2.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2023-06-07/07, art. 237, 122; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art. XX.190. [
1 Indien het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten wordt ontbonden na de faillietverklaring en voor de sluiting van het faillissement, kunnen noch de echtgenoot van de gefailleerde, noch de curatoren aanspraak maken op de voordelen die in het huwelijkscontract zijn bepaald.
De betaling van gemeenschappelijke schulden, die de gefailleerde bij de uitoefening van zijn beroepsactiviteit heeft gemaakt en die niet voldaan zijn door de vereffening van het faillissement, kunnen niet verhaald worden op het eigen vermogen van de echtgenoot van de gefailleerde.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
De gerechtelijke reorganisatie en de echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de schuldenaar Art. XX.54.[
1 § 1. De opschorting komt ten goede aan de echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de schuldenaar, die persoonlijk medeverbonden zijn voor de contractuele schulden van de schuldenaar die verbonden zijn met diens beroepsactiviteit. De opschorting komt hen niet ten goede voor persoonlijke of gemeenschappelijke schulden volgend uit overeenkomsten door hen gesloten, ongeacht of die overeenkomsten alleen of samen met de schuldenaar werden gesloten, en die vreemd zijn aan de beroepsactiviteit van de schuldenaar.
Deze bescherming kan de wettelijk samenwonende van wie de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd in de zes maanden vóór het indienen van het in artikel XX.41, § 1, bedoelde verzoekschrift tot het instellen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie [
2 of overdracht onder gerechtelijk gezag]
2, niet tot voordeel strekken.
§ 2. Onverminderd de toepassing van de artikelen 2043bis tot 2043octies van het [
2 Oud]
2 Burgerlijk Wetboek, strekt de opschorting niet tot voordeel van de medeschuldenaars en de stellers van persoonlijke zekerheden.
§ 3. Vanaf het vonnis dat de procedure [
2 ...]
2 open verklaart, kan de natuurlijke persoon die kosteloos een persoonlijke zekerheid heeft gesteld voor de schuldenaar, vragen dat de rechtbank voor recht zou verklaren dat het bedrag van de persoonlijke zekerheid kennelijk niet evenredig is met de mogelijkheid, op het ogenblik waarop de opschorting wordt toegekend, die hij heeft de schuld terug te betalen, waarbij die mogelijkheid moet worden beoordeeld zowel ten aanzien van zijn roerende en onroerende goederen als ten aanzien van zijn inkomsten.
Daartoe vermeldt de verzoeker in zijn verzoekschrift:
1° zijn identiteit, beroep en woonplaats;
2° de identiteit en woonplaats van de titularis van de vordering waarvan de betaling gewaarborgd is door de zekerheidsteller;
3° de verklaring dat zijn verbintenis niet in verhouding is, bij het openen van de procedure, met zijn inkomsten en vermogen;
4° de kopie van zijn laatste aangifte en het laatste aanslagbiljet in de personenbelasting;
5° het overzicht van alle activa en passiva die zijn patrimonium vormen;
6° de stukken die de verbintenis houdende de kosteloze zekerheidstelling en de omvang ervan staven;
7° elk ander stuk dat van aard is om precies de staat weer te geven van zijn bestaansmiddelen en lasten.
Het verzoekschrift wordt neergelegd [
2 in het register]
2.
De partijen worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt dat het verzoekschrift en de bijkomende documenten in het register kunnen worden geraadpleegd.
De neerlegging van het verzoekschrift schort de middelen van tenuitvoerlegging op.
§ 4. Indien de rechtbank de vraag inwilligt, kan de natuurlijke persoon die kosteloos een persoonlijke zekerheid heeft gesteld voor de schuldenaar, het voordeel van de opschorting genieten en in voorkomend geval, de gevolgen van het minnelijk akkoord [
2 en het collectief akkoord]
2.
§ 5. Het vonnis dat de vordering toekent wordt door toedoen van de griffier in het register neergelegd en bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(
2)<W
2023-06-07/07, art. 76, 122; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
Art. XX.55. [
1 Schuldvergelijking tussen schuldvorderingen in de opschorting en schulden ontstaan tijdens de opschorting is enkel toegestaan indien deze verknocht zijn.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Commentaar
De kwijtschelding van de restschulden bepaald in artikel XX.173 van het Wetboek van economisch recht is een subjectief recht van de gefailleerde waarover de ondernemingsrechtbank zich in beginsel uitspreekt op het ogenblik van de sluiting van het faillissement. Dat vonnis heeft een declaratieve werking en brengt de kwijtschelding met zich mee van de restschulden die overblijven na de vereffening van de voor beslag vatbare goederen (Parl.St. Kamer, 2016-17, DOC 54-2407/001, pp. 89 en 97-98). Die kwijtschelding geldt zowel voor de beroepsmatige schulden van de gefailleerde als voor zijn privéschulden.
Met de kwijtschelding van de restschulden ten aanzien van de gefailleerde, wil de wetgever «de tweede kans [bevorderen], die het ondernemerschap aanmoedigt en een nieuwe start mogelijk maakt» (ibid., p. 3).
Met artikel XX.174 van het Wetboek van economisch recht heeft de wetgever het recht op de kwijtschelding van de restschulden gedeeltelijk uitgebreid tot de echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende van de gefailleerde.
De wetgever heeft de bevrijding van de echtgenoot, gewezen echtgenoot, wettelijk samenwonende of gewezen wettelijk samenwonende echter beperkt tot de contractuele schulden die de gefailleerde heeft aangegaan tijdens het huwelijk of de wettelijke samenwoning, waartoe de echtgenoot, de gewezen echtgenoot, de samenwonende of de gewezen samenwonende persoonlijk verbonden is en die verband houden met de beroepsactiviteit van de gefailleerde.
De parlementaire voorbereiding vermeldt dienaangaande:
«De kwijtschelding biedt ook voordelen aan de personen die verbonden zijn met de schuldenaar zoals zijn echtgenoot of partner. Een reden hiervan is dat zonder de uitbreiding van de kwijtschelding, de gefailleerde die krachtens de wet of de overeenkomst, verbonden is met zijn partner, indirect opnieuw zou moeten instaan voor de schulden waarvan hij bevrijd is. Dit kan onder meer voorvallen wanneer partijen krachtens hun huwelijksvermogensstelsel tot elkaars schulden verbonden zijn.
Er zijn evenwel grenzen aan die bevrijding. Het zou een discriminatie zijn ten opzichte van echtgenoten en partners in andere collectieve of quasi collectieve procedures een onbeperkt stelsel van bevrijding in het leven te roepen. Vandaar dat de wet de effecten van de kwijtschelding niet uitstrekt tot persoonlijke contractuele schulden van de niet-gefailleerde partner die vreemd zijn aan de economische activiteit van de gefailleerde.
Het krediet aan echtgenoten of partners van ondernemers zou overigens moeilijker worden gelet op het bijkomend risico gecreëerd door deze potentiële kwijtschelding»