De familierechter kan door een van de wettelijk samenwonen worden gevat om maatregelen te nemen in toepassing van artikel 1479 BW wanneer de verstandhouding tussen beiden ernstig verstoord is.
Deze maatregelen kunnen betrekking hebben op de gemeenschappelijke verblijfplaats, de personen en goederen van de samenwonenden en van hun gemeenschappelijke kinderen, alsook met betrekking tot de wettelijke en contractuele verplichtingen van de samenwonenden. Zie T. Vred. 2006,438.
De familierechter is dus niet bevoegd op grond van artikel 221 223 burgerlijk wetboek. De aanduiding van een verkeerd wetsartikel zal de familierechter ertoe nopen een andere rechtsgrond toe te passen dan art. 221-223BW, zonder dat dit resulteert in de afwijzing van de vordering (zie vredegerecht Zomergem 27 mei 2005, T. Vred. 2007,345
De geldigheidsduur van de maatregel wordt door de familierechter in zijn beschikking bepaald. Door deze geldigheidsduur wordt anderzijds beperkt door de beschikkingsbevoegdheid van de samenwonenden. De maatregelen vervallen namelijk op de dag dat de wettelijke samenwoning wordt beëindigd. Aangezien de beëindiging op eenzijdige verklaring kan geschieden, zou het dus volstaan om de maatregelen van de familierechter te beëindigen door een loutere verklaring te gaan afleggen inhoudende de beëindiging van de samenwoning.
De wetgever heeft evenwel voorzien in artikel 1479 lid drie burgerlijk wetboek dat er nog dringende en voorlopige maatregelen kunnen verleend worden die gelding hebben na de beëindiging van de samenwoonst, op voorwaarde dat de vordering ingesteld werd binnen de drie maanden na de beëindiging en waarbij de maatregelen van de familierechter in tijd dienen beperkt te worden zonder dat deze de duur van één jaar mogen overschrijden. Echter, middels arrest van 6 december 2018 stelde het Grondwettelijk Hof dat art. 1479, derde lid BW het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel schendt in zoverre het bepaalt dat de geldigheidsduur van de maatregelen die ingevolge de beëindiging van de wettelijke samenwoning gerechtvaardigd zijn en die door de familierechtbank worden bevolen, niet meer dan één jaar mag bedragen.
De bepaling van artikel 1479, derde lid BW stellende dat de geldigheidsduur van de maatregelen die ingevolgde de wettelijke samenwoning gerechtvaardigd zijn en die worden bevolen door de familierechtbank niet langer dan één jaar mag bedragen, werd bij arrest van het Grondwettelijk Hof van 6 december 2018, ongrondwettelijk verklaard (Arrest 177/2018, zie T.Fam. 2019/2, 243 met noot, Patrick Senaeve, Een bizar Sinterklaasgeschenk voor gewezen wettelijk samenwonenden) behalve wanneer deze maatregelen betrekking hebben op de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden, Jurabibliotheek
"Artikel 1479, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat de geldigheidsduur van de maatregelen die ingevolge de beëindiging van de wettelijke samenwoning gerechtvaardigd zijn en die worden bevolen door de familierechtbank, niet langer dan één jaar mag bedragen."
Om aan dit arrest tegemoet te komen heeft de wetgever het derde lid van artikel 1479 BW verwijderd, waardoor de beperkte geldigheidsduur van één jaar uit de wet werd verwijderd.
Dit neemt niet weg dat de familierechtbanken voor de voorlopige maatregelen die gevorderd worden na het einde van de wettelijke samenleving en die geen betrekking hebben op de gemeenschappelijke kinderen , een beperkte geldigheidsduur dient op te leggen gezien de tweede zin van art. 1479, derde lid BW niet werd opgeheven.
in huidige lezing stelt art. 1479 BW:
Art. 1479.[1 Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, beveelt de familierechtbank, op verzoek van één van de partijen, de dringende maatregelen die analoog zijn met die waarin de artikelen 1253ter/5 en 1253ter/6 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien.
De rechtbank bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. Hoe dan ook vervallen die maatregelen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, wordt beëindigd, behalve wanneer deze maatregelen de gemeenschappelijke kinderen van de wettelijk samenwonenden betreffen.
Na de beëindiging van het wettelijk samenwonen en voor zover de vordering binnen drie maanden na die beëindiging is ingesteld, gelast de rechtbank de dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. Zij bepaalt de geldigheidsduur van de maatregelen die zij oplegt. [2 ...]2
De rechtbank beschikt overeenkomstig de artikelen 1253ter tot 1253octies van het Gerechtelijk Wetboek.]1
----------
(1)<W 2013-07-30/23, art. 99, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(2)<W 2020-07-31/03, art. 38, 044; Inwerkingtreding : 17-08-2020>