Sinds de Potpourri I wet van 19 oktober 2015 zijn (behoudens wettelijke uitzonderingen) de eindvonnissen uitvoerbaar bij voorraad, zulks niettegenstaande hoger beroep en zonder zekerheidsstelling indien de rechter deze niet heeft bevolen bij met bijzondere redenen omklede beslissing.
Omdat elk eindvonnis van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, is de rechter niet langer verplicht over de voorlopige uitvoerbaarheid uitspraak te doen.
De rechters in hoger beroep kunnen niet, op straffe van nietigheid, de voorlopige tenuitvoerlegging van vonnissen verbieden of doen schorsen (art. 1402 Ger.W.), behalve in het uitzonderlijke geval dat de beslissing, die de voorlopige tenuitvoerlegging toestaat, behept is met een duidelijke procesrechtelijke onwettigheid. Dit doet zich voor wanneer de voorlopige tenuitvoerlegging niet door de wet is toegestaan, of, wanneer de beslissing is tot stand gekomen met miskenning van het recht van verdediging, meer bepaald ook wanneer de voorlopige tenuitvoerlegging werd toegestaan, terwijl zij niet gevorderd werd.
Een motiveringsgebrek in de beslissing van de eerste rechter over de tenuitvoerlegging verleent de appelrechter niet de bevoegdheid die voorlopige tenuitvoerlegging te verbieden of schorsen. De uitzondering op art. 1402 Ger.W. wordt restrictief geïnterpreteerd.
Omdat de voorlopige tenuitvoerlegging thans de regel is geworden, zal de facto deze uitzondering nog enkel kunnen worden toegepast wanneer de wet de voorlopige tenuitvoerlegging niet toestaat (D. Scheers en P. Thiriar, Actualia Gerechtelijk recht: Potpourri all the way, CBR, Antwerpen, Intersentia, 2016, p. 63-64, nr. 137).
De enige onregelmatigheden die een verantwoording bieden om de voorlopige tenuitvoerlegging teniet te doen, zijn die welke de beslissing m.b.t. de voorlopige tenuitvoerlegging betreffen en niet die welke de beslissingen m.b.t. de grond van de zaak betreffen.