De materiële of volstrekte bevoegdheid van een rechtbank bepaalt over welk soort zaken een bepaalde rechter kan oordelen:
De materiële bevoegdheid moet worden beoordeeld op het tijdstip waarop de vordering is ingediend (Cass. 22 oktober 1981, RW 1982-83, 2457; Cass. 9 januari 1989, Arr.Cass. 1988-89, 549) en wordt bepaald naar het onderwerp van de vordering zoals zij door de eisende partij is voorgedragen (Cass. 13 oktober 1997, Arr.Cass. 1997, 966). Volgens het Hof van Cassatie moet de bevoegdheid ratione materiae (sensu stricto) worden beoordeeld naar het onderwerp van de vordering, zoals het in de dagvaarding wordt omschreven, en komt het “reële onderwerp” van het geschil dus niet in aanmerking (Cass. 19 december 1985, Arr.Cass. 1985-86, 589, Pas. 1986, I, 511, RW 1986-87, 279, TBH 1986, 197, JT 1986, 281; Cass. 19 februari 1987, Arr.Cass. 1986-87, 808, Pas. 1987, I, 730, JT 1988, 25; Cass. 6 maart 1987, Arr.Cass. 1986-87, 894, Pas. 1987, I, 810).