Het gemeenschappelijk vermogen (in het wettelijk stelsel) wordt beheerd door beide echtgenoten op een gelijke voet. Zij kunnen aldus elk afzonderlijk optreden om de gemeenschap te verbinden.
Voor gewichtige zaken, zoals het aangaan van een lening vereist de wet dat beide echtgenoten samen optreden.
Dit betekent dat elke echtgenoot alleen kan optreden namens het gemeenschappelijk vermogen en de andere echtgenoot de bestuurshandelingen van de andere echtgenoot moet respecteren en aanvaarden.
Uitzondering 1. Gezamenlijk bestuur (art. 1418-1419 Oud BW [voor het NBW zie infra]) zaken waarvoor de instemming van beide echtgenoten noodzakelijk is:
• kopen, verkopen en schenken van een gemeenschappelijk onroerend goed of handelszaak;
• hypotheek verlenen op zelfde goederen;
• een lening aangaan;
• voor meer dan negen jaar een huurovereenkomst afsluiten of opzeggen en een handelshuur of pacht toestaan;
• een erfenis of een gift, die in de gemeenschap valt, aanvaarden of weigeren;
• kopen of lenen op afbetaling.
Uitzondering 2 Alleenbestuur (art. 1417 Oud BW) zaken waarbij enkel een van de echtgenoten de bevoegdheid heet om het gemeenschappelijk vermogen te verbinden
De echtgenoot die een beroep uitoefent, kan alle daartoe noodzakelijke handelingen alleen stellen.
Elk van de echtgenoten beslist vrij en alleen over zijn eigen goederen. Uitzondering hierop is de gezinswoning. Deze kan nooit door één echtgenoot verkocht of met hypotheek bezwaard worden, zonder de instemming van de andere echtgenoot.
Het bestuur van een onverdeeld goed door een van de echtgenoten die gehuwd zijn volgens het stelsel van gerechtelijke scheiding van goederen wordt niet geregeld door artikel 1416 BW dat de bestuursbevoegdheden bepaalt van het gemeenschappelijk vermogen door echtgenoten die volgens het wettelijk stelsel zijn gehuwd. Cass. 23/05/2016, AR C.15.0440.F, RW 2017-2018, 823 zie ook juridat
Deze bepalingen van art. 1416 Oud BW met betrekking tot het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen is van toepassing op het beheer van het gemeenschappelijk vermogen van echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen. Het is niet van toepassing op het beheer van een goed dat in onverdeeldheid toebehoort aan echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen.
De Wet van 19 januari 2022 houdende boek 2, titel 3, “Relatievermogensrecht” en boek 4 “Nalatenschappen, schenkingen en testamenten” van het BW werd gepubliceerd in het Staatsblad van 14 maart 2022. Zie deze link
Deze wet actualiseert de bepalingen zoals vervat in het oud Burgerlijk Wetboek.
Beoogd werd om de bepalingen duidelijker en leesbaarder te herschrijven in een logischer opgebouwd gestructureerd geheel.
Deze nieuwe redactie resulteert evenwel niet tot nieuwe regels, noch in het relatievermogensrecht, noch in het recht inzake nalatenschappen, schenkingen en testamenten.
Deze wet treedt in werking op 1 juli 2022.
De bepalingen in deze wet met betrekking tot het bestuur van het Gemeenschappelijk vermogen luiden als volgt:
“Afdeling 3. Bestuur van het gemeenschappelijk vermogen
Art. 2.3.29. Algemene bepaling
Het bestuur omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking.
De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het gezin, naar de regels vervat in deze afdeling.
Art. 2.3.30. Afzonderlijk uit te oefenen bevoegdheden
Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder verplichting voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.
Art. 2.3.31. Beroepsuitoefening
De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle bestuurshandelingen die voor deze uitoefening verantwoord zijn alleen.
Wanneer beide echtgenoten samen een zelfde beroep uitoefenen, is beider medewerking vereist voor alle handelingen behalve die van beheer.
Art. 2.3.32. Gezamenlijk uit te oefenen bevoegdheden
Met behoud van de toepassing van het bepaalde in artikel 2.3.31, is de toestemming van beide echtgenoten vereist om:
1° voor hypotheek vatbare goederen te verkrijgen, te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren;
2° een handelszaak of enig bedrijf te verkrijgen, over te dragen of in pand te geven;
3° een huurovereenkomst voor langer dan negen jaar te sluiten, te vernieuwen of op te zeggen en een handelshuur of pachtovereenkomst toe te staan;
4° een hypothecaire schuldvordering over te dragen of in pand te geven;
5° de prijs van een vervreemd onroerend goed of de terugbetaling van een hypothecaire schuldvordering in ontvangst te nemen en opheffing te verlenen van hypothecaire inschrijvingen;
6° een legaat of een schenking te aanvaarden of te verwerpen, wanneer bedongen is dat de vermaakte of geschonken goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
7° een lening aan te gaan;
8° een consumentenkrediet aan te gaan, behalve wanneer dit krediet noodzakelijk is voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen.
Art. 2.3.33. Schenking
De ene echtgenoot kan zonder de toestemming van de andere niet onder de levenden beschikken om niet over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.
Art. 2.3.34. Weigering of onmogelijkheid tot wilsuiting
Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere echtgenoot zich door de familierechtbank laten machtigen om een van de handelingen genoemd in de artikelen 2.3.31, tweede lid, 2.3.32 en 2.3.33, alleen te verrichten.
Art. 2.3.35. Verbod of machtiging als beschermingsmaatregel
Iedere echtgenoot kan aan de familierechtbank vragen dat aan de andere echtgenoot verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden.
De rechtbank kan machtiging verlenen tot het verrichten van die daad of aan haar machtiging bepaalde voorwaarden verbinden.
Art. 2.3.36. Nietigheid als handhavingsmaatregel
Op verzoek van een van de echtgenoten die bewijst dat hij een wettig belang heeft en zonder afbreuk te doen aan de rechten van de te goeder trouw zijnde derden, kan de familierechtbank elke handeling nietig verklaren, die de andere echtgenoot heeft verricht:
1° in strijd met de bepalingen van de artikelen 2.3.31, tweede lid, 2.3.32 en 2.3.33; de nietigverklaring van de handelingen genoemd in artikel 2.3.32, 4° tot 8°, vereist bovendien een benadeling;
2° in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld;
3° met bedrieglijke benadeling van de rechten van de eiser.
Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.
Art. 2.3.37. Vordering tot nietigverklaring
De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de eiser, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat het verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.
Art. 2.3.38. Legaten
De legaten die een van de echtgenoten maakt van het geheel of een deel van het gemeenschappelijk vermogen, mogen zijn aandeel in dat vermogen niet te boven gaan.
Heeft het legaat betrekking op bepaalde goederen, dan kan de legataris ze alleen dan in natura opeisen wanneer die goederen, ten gevolge van de verdeling, toevallen aan de erfgenamen van de erflater; in het tegenovergestelde geval heeft de legataris ten laste van de nalatenschap van de erflater recht op de waarde van de vermaakte goederen, behoudens inkorting in beide gevallen indien daartoe grond bestaat.”