De huurrechten die de ene echtgenoot voor het huwelijk heeft verworven, komen ingevolge het huwelijk toe aan beide echtgenoten.
Ingevolge artikel 215 van het burgerlijk wetboek beschikken de beide echtgenoten over een gelijk en onverdeeld recht op de huur.
De echtgenoten zijn verplicht hun wederzijdse rechten op de huur te respecteren. De verhuurder is evenzeer verplicht de rechten van beiden te erkennen, indien de verhuurder kennis heeft van het huwelijk van de huurder. Het bewijs van deze kennis mag door alle middelen rechtens worden geleverd.
Vorderingen tot opheffing of uitdoving van de huurovereenkomst en aanverwante vorderingen betreffende het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, moeten tegen beide echtgenoten afzonderlijk worden ingesteld.
De bescherming van de gezinswoning wordt niet alleen op federaal niveau geregeld. ook het Vlaamse Woondecreet verleent bescherming.
De regeling in het Vlaams Woninghuurdecreet houdt in essentie in dat de echtgenoot of wettelijke samenwoner automatisch medehuurder wordt, ook wanneer de huurovereenkomst is aangegaan vóór het huwelijk of de wettelijke samenwoning (art. 51, § 1 Vlaams Woninghuurdecreet). Artikel 215, § 2 oud BW is niet opgeheven voor het Vlaamse Gewest.
Beiden partners worden dus in het Vlaamse gewest als huurder beschouwd. Door huwelijk of wettelijke samenwoning vindt er een volwaardige contracttoetreding in het huurcontract plaats, waarbij de echtgenoten of wettelijk samenwonende partners niet alleen in de rechten maar ook in de verplichtingen treden.
Aldus is draagwijdte van het Vlaamse woninghuurdecreet ruimer dan het artikel 215 oud BW dat ook van toepassing is gebleven. Art. 215 BW maakt het recht op de huur gemeenschappelijk, maar houdt geen contracttoetreding in. Het gehele huurcontract wordt ingevolge art. 215 immers niet gemeenschappelijk
Artikel 51, § 1 Vlaams Woninghuurdecreet legt aan de huurder de verplichting op om de gegevens van de echtgenoot of wettelijke samenwoner mee te delen aan de verhuurder, zonder dat deze melding een voorwaarde uitmaakt voor het medehuurderschap. Deze mededelingsverplichting bestaat niet voor het federale artikel 215 oud BW.
Doordat beide echtgenoten of wettelijke samenwoners als huurders worden beschouwd eindigt het statuut van medehuurder op grond van het Vlaams Woninghuurdecreet eindigt niet bij de beëindiging van het huwelijk of de wettelijke samenwoning. Na de echtscheiding of beëindiging van de wettelijke samenwoning worden zij gelijkwaardig behandeld.
Deze regeling verschilt aldus van de federale regeling. In het primair stelsel vervalt de bescherming immers bij het einde van het huwelijk of de wettelijke samenwoning.
Anders dan in de regeling van het decreet wordt in de federale regeling het antwoord op de vraag welke ex-echtgenoot uiteindelijk in het gehuurde goed mag blijven wonen afhankelijk gesteld van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van het huurrecht en van het feit of de huurovereenkomst door beide echtgenoten, dan wel door één van hen werd gesloten.
Indien het huurcontract onder het toepassingsgebied valt van het Vlaams Woninghuurdecreet, heeft elke echtgenoot of wettelijke samenwoner het recht om de huurovereenkomst voort te zetten, ongeacht of hij de huurovereenkomst mee gesloten heeft of niet.
Artikel 51, § 3, eerste lid Vlaams Woninghuurdecreet stelt immers:
“In geval van beëindiging van het huwelijk of de wettelijke samenwoning, bepalen de huurders onderling wie de huurovereenkomst voortzet. De huurders delen de gegevens van de echtgenoot of wettelijke samenwoner die de huurovereenkomst voortzet en het tijdstip daarvan, onverwijld mee aan de verhuurder. Als de huurders geen overeenstemming bereiken, bepaalt de rechter op verzoek van een van hen wie de overeenkomst kan voortzetten en het tijdstip waarop de andere echtgenoot of wettelijke samenwoner geen huurder meer is.”
In de procedure heeft de verhuurder geen inspraak in de keuze van de ex-partners over wie er in de gehuurde woning blijft. Hij wordt zelfs in de procedure niet betrokken.
Maar dit belet niet dat de verhuurder de vertrekkende huurder nog gedurende zes maanden kan aanspreken nadat hij geen huurder meer is, teneinde betaling te bekomen van de huurprijs, mits de huurovereenkomst bij aanvang door beide huurders werd ondertekend (art. 51, § 3, tweede lid Vlaams Woninghuurdecreet)
Wie in de woning mag blijven wordt bij gebreke aan akkoord tussen de ex-partners beslist door de rechter die bij zijn oordeel een afweging maakt tussen de belangen van beide ex-partners en op die basis bepaalt wie de huurovereenkomst kan voortzetten.
De bescherming die het Vlaams Woninghuurdecreet biedt vult de bescherming van art. 215 BW aan. In vele opzichten gaat het decreet verder dan de federale familierechtelijke bescherming. Het artikel 215, § 2 oud BW is niet opgeheven. Bovenop de bescherming van 215 BW verruimt het Vlaams Woninghuurdecreet de federale bescherming Echtgenoten of wettelijke samenwoners die in Vlaanderen een gezinswoning huren, zijn door het woninghuurdecreet beter beschermd dan echtparen of wettelijke samenwoners met een gehuurde gezinswoning in het Waalse of Brusselse gewest,