Buurtweg- Publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang - Breedte
Vred. Zomergem 6 juli 2012 RABG 2013/2, 107
samenvatting
Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.
De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).
Maar dit neemt niet weg dat er een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid kan bestaan van doorgang over een veel ruimere breedte.
De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.
Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend
Tekst vonnis
(GEMEENTE ZOMERGEM/T .D .F.)
1.Procedure
De rechtspleging is geschied in het Nederlands overeenkomstig de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
De partijen werden heden gehoord ter openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies op de openbare terechtzitting van 25 mei 2012, waarna de debatten werden gesloten.
De stukken werden ingezien: o.m. de dagvaarding van gerechtsdeurwaarder L. Luysterborg d.d. 25 augustus 2011, het tussenvonnis d.d. 27 januari 2012, het proces-verbaal van plaatsopneming met persoonlijke verschijning dd. 10 februari 2012 en de door partijen neergelegde conclusies en bewijsstukken.
2. Geschil en vorderingen
De vordering van de eiseres strekt ertoe (citaat):
"De vordering van concludente ontvankelijk en gegrond te verklaren; De tegenvordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren; Dienvolgens in hoof dorde:
te zeggen voor recht dat de verweerder gehouden is op zijn eigendommen, kadastraal gekend onder de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte een volledige en vrije doorgang te vrijwaren en elke obstructie te verwijderen, alsook alle afsluitingen en omheiningen terug te plaatsen op de grenslijnen van deze percelen (dus: achter de huidige bomenrijen);
verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom gelijk aan 500,00 EUR per dag een inbreuk op voormeld bevel wordt aangebracht of in stand gehouden meer de kosten van vaststelling en invordering;
Zeer ondergeschikt
Een getuigenverhoor te bevelen;
Verweerder te veroordelen tot de gerechtelijke intresten alsook tot de kosten van het geding daarin begrepen de dagvaardingskosten en de wettelijk geïndexeerde rechtsplegingsvergoeding begroot op 1 320,00 EUR. Het vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal, en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement."
De verweerder vraagt om de vordering om elke obstructie te verwijderen, zonder voorwerp te verklaren. Hij vraagt om te zeggen voor recht dat de zaak niet in staat is wat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid betreft, zolang de vier andere eigenaars niet in het geding betrokken zijn. Hij stelt een tegeneis in die ertoe strekt te zeggen voor recht dat de doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter breedte, te rekenen vanaf de perceelsgrens aan de linkerzijde, gezien vanaf de Bauwerwaan. Uiterst ondergeschikt verzoekt ook de verweerder om een getuigenverhoor. Hij verlangt de veroordeling van de eiseres tot betaling van de kosten van het geding, aan zijn zijde begroot op een rechtsplegingsvergoeding van 1.320 EUR.
3. Beoordeling
3.1. Toelaatbaarheid van de vordering
De vordering om obstructies te verwijderen is wel toelaatbaar. De bewering dat obstructies bestaan, raakt een verweer ten gronde.
Voor het overige worden geen excepties, noch middelen van ontoelaatbaarheid opgeworpen.
De vrederechter stelt ook ambtshalve geen redenen van ontoelaatbaarheid van de vordering vast.
3.2. Gegrondheid van de vordering
3.2.1.
Uit de door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder volgende onroerende goederen heeft aangekocht:
- een perceel weiland gelegen te Zomergem, ( ... );
- een perceel weg gelegen te Zomergem aan de Bauwerwaan, ( ... ).
Die notariële akte beschrijft wat betreft dat "perceel weg" dat het eeuwigdurend, kosteloos en onvergeld bezwaard zal zijn met (citaat) "een recht van doorgang, toegang en uitweg naar de straat Bauwerwaan, in voordeel van het perceel bekend( ... )"
Uit de tweede door het ambt van notaris B. Loontjens op 22 februari 2011 verleden koopakte blijkt dat de verweerder heeft aangekocht: "Een perceel weg gelegen te Zomergem, Rijvers, ter plaatste Hatselkouter, bekend ten kadaster volgens vorige titel en recent kadastraal uittreksel te Zomergem ( ... )"
Tevens wordt nog een op 10 november 2010 onderschreven onderhandse koopovereenkomst voorgelegd waarbij de verweerder, onder de opschortende voorwaarde van de uitoefening van het voorkooprecht door de zittende pachters, een perceel landbouwgrond te Zomergem heeft aangekocht, ( ... )
Uit het voorgelegde uittreksel van de kadastrale legger blijkt dat het perceel "Ryuischstr. ( ... r omschreven staat als een "weg" met een oppervlakte van 11 are.
3.2.2.
Buurtwegen zijn openbare wegen, ook al behoort hun bedding aan een privéeigenaar toe. Is de bedding private eigendom, dan rust erop een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid. Het is echter ook mogelijk dat een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang wordt gevorderd welke niet te bespeuren valt in de Atlas der buurtwegen.
3.2.3.
De verweerder is de eigenaar van een deel van de voetweg nr. 82.
Uit de Atlas der buurtwegen blijkt dat, onder meer, op de percelen ( ... ) en ( ... ) een buurtweg loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter.
Uit diens verklaringen en uit zijn verdediging moet trouwens worden begrepen dat de verwerende partij niet betwist dat over zijn eigendom een buurtweg, als publiekrechtelijke erfdienstbaarheid, loopt met een wettelijke breedte van 1,60 meter. Tijdens de plaatsopneming verklaarde de verweerder: "ik: heb het deel ( ... ) en ( ... ) gekocht met inbegrip van de wettelijke breedte van de buurtweg." Hij verklaarde ook: "ik: wens dat de huidige dreef versmald wordt naar de wettelijke breedte van de buurtweg." In de namens hem neergelegde syntheseconclusie argumenteert de verweerder dat hij van oordeel is dat enkel een doorgang van 1,60 meter moet worden geëerbiedigd. De verweerder steunt zich, onder meer, op een beslissing van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen d.d. 30 september 2010 betreffende een bezwaar tegen een aanslag voor wateringbelastingen. Ook daarin is sprake van een voetweg nr. 82 met een wettige breedte, volgens de Atlas der buurtwegen, van 1,60 meter. Dergelijke breedtes zijn trouwens veel voorkomend voor buurtwegen, net zoals een breedte van 1,30 meter of 2,20 meter.
De vermelding van de breedte van een buurtweg in de Atlas der buurtwegen heeft enkel rechtsgevolgen voor de daarin vermelde breedte en niet voor de ruimere breedte waarover die weg wordt gebruikt (art. 2 wet 10 april 1841 op de buurtwegen; Cass. (lste k.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Wauters/ Vanherwegen, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225).
3.2.4.
De discussie tussen de gedingpartijen moet uiteindelijk worden herleid tot de vraag of de percelen ( ... ) en ( ... ), over hun volledige breedte, en dus niet enkel over de wettelijke breedte van 1,6 meter, belast zijn met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het moet worden vastgesteld dat de eiseres initieel de erkenning van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid nastreefde over een breedte gelijk aan 5,50 meter.
De bewijslast van het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang rust bij de eiseres. De vrijheid van erven wordt volgens ons huidige rechtssysteem immers nog steeds vermoed.
Een recht van overgang over een privédomein kan als erfdienstbaarheid tot openbaar nut ten behoeve van de inwoners van de gemeente en van alle belanghebbenden worden verkregen door een dertigjarig voortdurend en onafgebroken, openbaar en niet dubbelzinnig gebruik van een strook grond door eenieder, voor het openbaar verkeer, mits dit gebruik geschiedt met de bedoeling de strook als zodanig te gebruiken en niet berust op een enkel gedogen van de eigenaar van het goed waarop de overgang wordt uitgeoefend (Cass. 13 mei 2011, C.10.0045.N; Cass. (1 stek.) AR C.94.0481.N, 29 november 1996, Af. T. 1997-98, 9, noot S. SNAET, RW 1997-98, 225; Cass. 19 december 1895, Pas. 1896, 1, p. 48; Cass. 28 juli 1854, Pas. 1854. 1, p. 421; Gent 27 september 1988, RW 1989-90, 53; Rb. Leuven 6 oktober 1999, TBBR 2001, 117; Corr. Aarlen 28 oktober 1970, Jur. Liège 1973-74, 290; Vred. Marchienne-au-Pont 21 november 1986, TBBR 1989, 35; A. DRAYE, "Buurtwegen en publiekrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang. Een analyse van wetgeving en recente rechtspraak", CDPK 2008, afl. 2, 390-415;]. KOKELENBERG en T. VAN SINAY, "Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (1980-1988)", TPR 1989, p. 1789, nr. 141; V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de Ll'" eeuw, Brussel-Gent, De Boeck-Larcier, 2012, 96, nr. 106). Het betreft dan een bijzonder recht, waarop art. 691 BW geen vat heeft (H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité, V, nr. 791; H. VUYE, "Fundamentele regels omtrent buurtwegen", R.Cass. 1994, 93-97). Het uitgangspunt is dat een dertigjarig bezit, dat voldoet aan de voormelde kenmerken, iedere gedachte van louter gedogen uitsluit (Cass. 6 maart 1980, RW 1980-81, 916). Om iets door verjaring te verkrijgen, is een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar, niet dubbelzinnig bezit (art. 2229 BW) vereist.
Om de hierna vermelde redenen moet worden geconcludeerd dat de eiseres niet slaagt in de op haar rustende bewijslast.
3.2.5.
Uit de plaatsopneming van de rechtbank is gebleken dat de dreef tussen de Bauwerwaan en Rijvers verschillende breedtes vertoont, alsook dat de berijdbare breedte verschilt van de werkelijke breedte van de voormelde percelen. Wat betreft de grotere breedte dan de voormelde 1,6 meter bestaat alvast geen inschrijving van de dreef in de Atlas der buurtwegen.
Het is niet omdat gebeurlijk ten behoeve van aangelanden een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang of een wettelijk recht van uitweg zou bestaan, dat daarmee ook mag aanvaard worden dat deze dreef belast is met een erfdienstbaarheid tot nut van het algemeen. Dat tijdens de plaatsopneming derhalve kon worden vastgesteld dat de Bauwerwaan en de Rijvers verbonden zijn door een dreef, onder meer over de percelen welke eigendom zijn van de verweerder, over een grotere breedte dan de wettelijke breedte welke blijkt uit de Atlas der buurtwegen, bewijst het bestaan van een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang over die grotere breedte geenszins.
Dat bezijden die dreef populieren zijn ingeplant, waarvan de verweerder erkent dat deze ouder zijn dan 30 jaar, is op zich ook geen sluitend bewijs van een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef als een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Ook privaatrechtelijke erfdienstbaarheden van doorgang en uitwegen worden soms op de grens beplant met bomen.
De aanwezigheid van bandensporen van auto's of tractoren bewijst al evenmin een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef zoals voormeld. Immers kunnen aangelanden, zowel als de verwerende partij zelf uitwegen naar de Bauwerwaan of naar Rijvers via de dreef. Bovendien bewijzen deze sporen niet een voortdurend, ongestoord en ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke, breedte gedurende meer dan 30 jaren.
Dat van de dreef gebruik gemaakt wordt door het publiek in het algemeen, in het bijzonder door fietsers en wandelaars, bewijst geen ondubbelzinnig gebruik van de dreef over een grotere breedte dan de wettelijke breedte zoals die blijkt uit de Atlas der buurtwegen. Dergelijk gebruik kan immers net de uiting zijn van het recht dat het publiek kan putten uit de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang zoals die wel blijkt uit de Atlas der buurtwegen, en dus over een breedte van 1,6 meter. Er bestaat dus enkel dubbelzinnigheid.
Dat een perceel kadastraal bekend staat als "weg", impliceert helemaal niet dat het betreffende perceel over de volledige breedte bezwaard is met een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang. Het is van algemene bekendheid dat ook privaatrechtelijke wegen van doorgang kadastraal soms als "weg" benoemd worden. Bovendien is het niet de kadastrale omschrijving die het juridisch statuut van een perceel dwingend kan opleggen.
3.2.6.
Om de voormelde redenen is het overbodig een getuigenverhoor te bevelen. Dergelijke onderzoeksmaatregel moet afdoende en ter zake dienend zijn. Aangezien uit de hogere overwegingen blijkt dat, hoe dan ook, geenszins een ondubbelzinnig gebruik, noch een onafgebroken en voortdurend gebruik van de dreef over een grotere, dan de wettelijke breedte, kan bewezen worden, zelfs niet met een getuigenverhoor, heeft de gevraagde onderzoeksmaatregel geen zin. Zelfs al zou een getuige verklaren dat de dreef door het publiek in het algemeen over de volledige breedte van het kadastrale perceel werd gebruikt, dan nog blijft de dubbelzinnigheid bestaan omdat het publiek redelijkerwijze als uitgangspunt mocht/mag nemen dat de buurtweg over de wettelijke breedte kon gebruikt worden. Aangezien de buurtweg blijkbaar gelegen is in een dreef langs waar aangelanden dienen uit te wegen, hetzij op basis van een wettelijk recht van uitweg, dan wel ingevolge een conventionele erfdienstbaarheid van doorgang (zie al hoger), dan wel ingevolge gedoogzaamheid, blijft de dubbelzinnigheid altijd bestaan.
Het is overigens, zoals de verweerder aanhaalt, zeer eigenaardig dat de eiseres slechts één eigenaar, de verweerder, van een deel van de wegel aanspreekt. De andere eigenaars worden niet verontrust, dit terwijl de verweerder nochtans een verklaring voorlegt van een van die eigenaars die het duidelijk helemaal niet eens is met het standpunt van de eiseres. De verweerder verwijst bovendien terecht naar een besluit van de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen van 30 september 2010 waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat de strook waarover de eiseres een publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang erkend wenst te zien, geen openbaar karakter heeft. Daarbij wordt in uitdrukkelijke bewoordingen gesteld dat de extra breedte van de dreef beschouwd wordt als privaat patrimonium van de aanpalenden aan de voetweg.
3.2.7.
Obstructies werden tijdens de plaatsopneming niet vastgesteld. Integendeel erkent de verweerder het bestaan van een buurtweg over de wettelijke breedte van 1,60 meter. Kennelijk waren er in het verleden wel enige tribulaties, doch de versies van de gedingpartijen verschillen. De eiseres meent dat de verweerder de buurtweg blokkeerde, dit terwijl de verweerder stelt dat hij de buurtweg ten belope van de wettelijke breedte openhield, maar ook niet meer. Hij beklaagt zich over overlast doordat de doorgang wordt misbruikt door bestuurders van quads en auto's. De vrederechter kan niet nagaan wie het juist voor heeft. Aan de verklaring van de ene of de andere partij mag niet de voorkeur worden gegeven, op risico het bewijsrecht te schenden. In elk geval: over een wettelijke breedte van 1,60 meter zijn auto's en quads niet welkom: wel voetgangers, fietsers en bereden dieren, zoals de ter plaatse vastgestelde verkeersborden (zie PV plaatsopneming) trouwens ook verplichtend aangeven. Auto's en quads zijn overigens niet verzoenbaar met de rust eigen aan de "trage wegen".
De hoofdeis is derhalve volledig ongegrond.
3.2.8.
Wat betreft de tegeneis kan worden bevestigd dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een strook van 1,6 meter, evenwel conform het in de Atlas der buurtwegen opgenomen plan van de voetweg nr. 82. De Atlas der buurtwegen bepaalt immers de bestaande en de wettige breedte van de buurtwegen. Daarbij zijn de plans bepalend (en niet de tabellen welke immers wettelijk niet voorzien zijn), hetgeen blijkt uit artikel 2 van de Wet van 10 april 1841 op de buurtwegen: "De plannen opgemaakt, aangevuld of herzien overeenkomstig de regelen die zullen worden voorgeschreven door de regering, ermede belast de goede uitvoering daarvan te verzekeren, zullen benevens de tegenwoordige breedte van de weg, de grachten inbegrepen, de breedte aanduiden, die hij behoort te hebben ingevolge de wettelijke opzoekingen en erkenningen, mitsgaders de grootte en de aanwijzing van de stukken grond die uit de aanpalende eigendommen in bezit genomen moeten worden." (art. 2 Wet van 10 april 1841, vgl. met L. MESOT (ed.), "Nationael Woordenboek van het Belgisch Regt", Brussel, Mesot, 1864, p. 182-191; Cass. 14 mei 1891, Pas. 1891, I, p. 151)
4. De gedingkosten
Als in het ongelijk gestelde partij wordt de eiseres verwezen in al de gedingkosten. Gezien de eis niet in geld waardeerbaar is, bedraagt de rechtsplegingsvergoeding 1.230 EUR.
5. De uitvoerbaarheid bij voorraad
Gezien deze beslissing gesteund is op de gegevens van de Atlas de buurtwegen en een bestendiging van een bestaande situatie inhoudt, en gezien het nuttig is een einde te stellen aan de overlast dient dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, zoals gevraagd door de eiseres.
OM DEZE REDENEN,
Beslissend op tegenspraak
Met inachtneming van de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken.
1. De hoofdeis is toelaatbaar, maar niet gegrond.
2.
3. De tegeneis is toelaatbaar en in de hierna bepaalde mate gegrond.
4.
5. Zegt voor recht dat de publiekrechtelijke erfdienstbaarheid van doorgang beperkt is tot een breedte van 1,60 meter volgens de bedding zoals weergegeven in de Atlas der buurtwegen.
6.
7. Veroordeelt de eiseres tot de betaling van alle gedingkosten welke zoals volgt worden begroot:
8.
- Aan de zijde van de eiseres; dagvaarding en rolrecht: 172,19 EUR kosten plaatsopneming: 28 EUR rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR
- Aan de zijde van de verweerder: rechtsplegingsvergoeding: 1.320 EUR
5. Wijst elk anders of meer gevorderde af als niet gegrond.
6.
7. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling.
8.
De vrederechter heeft getekend met de griffier. Waar aanwezig was: K. De Greve, vrederechter.
Noot
Tegen dit vonnis werd hoger beroep ingesteld.