Actori incumbit probatio
La preuve incombe au demandeur
De eiser draagt de bewijslast
Actori incumbit (onus) probatio is het adagium waarin duidelijk wordt gesteld dat de eiser de bewijslast draagt. Hij die in een geding een eis stelt dient deze te bewijzen.
Deze regel (afstammend uit het Romeins recht), heeft nog steeds gelding in het Belgisch recht en behelst dat bij een vordering gesteund op een verbintenis, de eiser (hij die het geding heeft opgestart) de feiten, waarop zijn vordering is gesteund dient te bewijzen.
Deze regel werd vervat in art. 1315 B.W. : “Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.”
Een verbintenis is een afwijking op de veronderstelde vrijheid tussen burgers, zodat wie een verbintenis inroept, het bestaan van die verbintenis dient te bewijzen evenals de eisbaarheid en dus ook het recht op uitvoering van deze verbintenis.
Verder dient de eiser zijn belang en hoedanigheid bij de vordering aan te tonen en zijn eis in rechte te formuleren. Antwoord dient verleen op de vragen als "wie eist", "wat wordt geëist", "waarom en waartoe wordt geëist". De middelen in rechte dienen geformuleerd. evenals de verplichtingen. Een middel in rechte is een zelfstandige redenering, opgebouwd op basis van feiten (feitelijk middel) of rechtsregels (juridisch middel), die leidt naar het concrete rechtsgevolg waarop de eiser of verweerder aanspraak maakt.
Het middel is als theoretisch concept te onderscheiden van het argument, d.i. een (feitelijk of juridisch) element dat het middel ondersteunt en verantwoordt.
Een middel mag niet verward worden met een rechtsgrond of een rechtsregel.
De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop toepasselijke rechtsregels.
Hij heeft de verplichting, mits hij het recht van verdediging eerbiedigt, ambtshalve de rechtsgronden op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen.
Hiermee moeten worden gelijkgesteld de feiten die de rechter zelf naar voor heeft gebracht uit de elementen die hem regelmatig door de partijen werden voorgelegd.
De rechter is verplicht is een geschil te beslechten conform de rechtsregels die op het geschil van toepassing zijn, onafgezien of deze rechtsregels nu worden opgeworpen door de partijen of niet, onafgezien of de regel nu de openbare orde of het dwingend recht raakt, met de enige beperking dat voor zover de rechter een regel dan ambtshalve opwerpt hij de rechten van de verdediging dient te eerbiedigen en aldus de partijen dient toe te laten om op dit ambtshalve ingeroepen middel te pleiten of te concluderen.
Middelen van recht zijn dus onderscheiden van rechtsregels. Partijen zijn principieel niet verplicht de rechtsregels aan te duiden. De rechter is verplicht een geschil te beslechten conform de rechtsregels die op het geschil van toepassing zijn, onafgezien of deze rechtsregels nu worden opgeworpen door de partijen of niet, onafgezien of de regel nu de openbare orde of het dwingend recht raakt, met de enige beperking dat voor zover de rechter een regel dan ambtshalve opwerpt hij de rechten van de verdediging dient te eerbiedigen en aldus de partijen dient toe te laten om op dit ambtshalve ingeroepen middel te pleiten of te concluderen. "Narra mihi factum, narro tibi ius" (verschaf mij, (rechter), de feiten en ik geef u recht .
Het middel in recht behelst aldus de formulering van de vordering. Het juridisch argument is daarentegen de rechtsregel van toepassing op de geformuleerde vordering.
Het vermelden van een rechtsgrond voor de vordering, maakt echter geen ontvankelijkheidsvereiste uit. Het volstaat dat de eiser in de dagvaarding het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering aanduidt.
Reus in excipiendo fit actor (de verweerder die een exceptie of een verweer tegen de eis formuleert wordt eiser met betrekking tot de bewijslast
Dit Romeins adagium wordt eveneens vervat in art. 1315 B.W.
“Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen. Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.”
Deze regel geldt voor de verweerder die de bewering van de eiser wil ontkrachten, dan wel voor de verweerder die nieuwe of andere feiten aanvoert of die een exceptie opwerpt.
Wanneer de verweerder er zich toe beperkt te stellen dat de eiser faalt in zijn bewijslast, draagt de verweerder hiervan niet de bewijslast.