Het optreden van de notaris wordt gekenmerkt door algemene plichten en wettelijke voorschriften. De belangrijkste algemene plichten zijn de plicht tot voorzichtigheid en vakkundigheid en de plicht tot bijstand. Deze laatste plicht omvat de raadgevingsplicht, die wordt aanzien als één van de belangrijkste plichten van de notaris.
Uiteindelijk heeft de raadgevingsplicht een wettelijke grondslag gekregen in art. 9 §1, lid 3 van de Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt en de algemene plicht is daarmee ook een wettelijke plicht geworden: "De notaris licht elke partij altijd volledig in over de rechten, verplichtingen en lasten die voortvloeien uit de rechtshandelingen waarbij zij betrokken is en geeft aan alle partijen op onpartijdige wijze raad."
Daarnaast heeft de notaris, binnen het kader van de zorgvuldigheidsplicht ook een informatieplicht en een opzoekings-en onderzoeksplicht. Hij moet niet enkel oog hebben voor de formele geldigheid van een overeenkomst, maar ook voor de intrinsieke juridische geldigheid van de rechtshandeling.
Bij toepassing van de wet op het notarisambt heeft de notaris, naast het verlenen van de authenticiteit, een uit zijn vertrouwensopdracht voortvloeiende en ten aanzien van iedere partij te vervullen raadgevingsverplichting met een drievoudig voorwerp: een voorlichtingsplicht, een onderzoeksplicht en een verplichting formaliteiten te vervullen na het verlijden van de akte.
Deze verplichtingen van de notaris zijn te beschouwen als middelen-verbintenissen.
Criterium ter beoordeling van de aansprakelijkheid van de notaris is bijgevolg de abstracte vergelijking van de gedraging van de notaris met de veronderstelde gedragswijze van een normaal zorgvuldig en omzichtig notaris (de goede huisvader) geplaatst in dezelfde concrete externe omstandigheden. Fout is er zodra er een afwijking is van de veronderstelde gedraging van de goede huisvader.
In deze zaak staat vast dat de appellant voor het verlijden van de notariële akte niet heeft gecontroleerd of artikel 23 van het Koninklijk Besluit van 28 december 1972 nog steeds van kracht was.
Krachtens de artikelen 1382 en 1383 B.W. dient wie een ander schade berokkent, die schade volledig te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde in de staat moet worden hersteld waarin hij zich zou hebben bevonden als de daad waarover hij zich beklaagt, niet zou zijn gesteld.
De benadeelde van een onrechtmatige daad heeft recht op volledige vergoeding van zijn schade. Hij is niet verplicht zijn schade zoveel mogelijk te beperken. Hij moet alleen de redelijke maatregelen nemen om het nadeel te beperken als dat met de houding van een redelijk en voorzichtig persoon strookt (zie ook: Cass., 14 mei 1992, www.cass.be).
Hof van beroep Antwerpen 05/11/2012 iuridat