De fouten of nalatigheden van de lasthebber verbinden de lastgever wanneer zij binnen de perken van de lastgeving zijn begaan en kunnen op zichzelf voor de lastgever geen vreemde oorzaak, toeval of overmacht opleveren.“Le fait du mandataire est le fait du mandant”. Er andersover oordelen zou er toe kunnen leiden dat een cliënt/lastgever beroep zou kunnen doen op een incompetente lasthebber om zijn aansprakelijkheid te ontlopen en hieruit voordeel te halen]
Cass. 11 april 2019 (Franstalige kamer) AR F.17.0143.F, 11 april 2019 (Commune d’Oupeye / Sit media) JLMB 2019, afl. 29, 1352 , noot FAGNART, J.; TBBR 2019, afl. 8, 492, noot DE REY, S., TILLEMAN, B De fout van de gerechtsdeurwaarder als overmacht om aan de onontvankelijkheid van een rechtsmiddel te ontsnappen: zet lastgeving nog steeds de toon, jurabibliotheek.
Een fout van een lasthebber, bindt de lastgever, wanneer deze binnen de lastgeving is gedaan. een dergelijke fout maakt geen overmacht uit, zelfs niet wanneer de fout werd begaan door een lasthebber-gerechtsdeurwaarder. Deze rechtspraak betreft lastgeving die niet tot de monopoliepositie van de gerechtsdeurwaarder behoort. Voor die opdrachten die niet wettelijk aan de gerechtsdeurwaarder zijn voorbehouden, blijven dus de gewone lastgevingsprincipes toepasselijk en wordt er geen uitzondering gemaakt voor gerechtsdeurwaarders. Eén en ansder wordt duidelijker door lezing van de cassatiearresten van 9 november 2011 en 8 februari 2019.
Cass. 9 november 2011
"Het monopolie dat (oud) artikel 516, eerste lid (thans 519, § 1) Gerechtelijk Wetboek wat dat betreft aan de gerechtsdeurwaarders toekent, alsook de beperkingen die, wat de keuze van de instrumenterende gerechtsdeurwaarder betreft, voorvloeien uit de regels inzake territoriale bevoegdheid die in (oud) artikel 513 (thans 516) van datzelfde wetboek zijn bepaald, houden in dat de fout of de nalatigheid van die ministeriële ambtenaar als overmacht kan worden beschouwd (…)”. zie ook Cass. 21 december 2012, F.12.0006.N, Arr.Cass. 2012, 2922, Pas. 2012, 2584, JT 2014, 116 en RW 2013-2014, 1577, noot M. DE POTTER DE TEN BROECK.
Cass. 8 februari 2019, TBBR 2019/8, 491
Het monopolie dat de wet aan de gerechtsdeurwaarders toekent, alsook de beperkingen in de keuze van de instrumenterende deurwaarder die voortvloeien uit de territoriale bevoegdheidsregels, houden echter in dat de fout of de nalatigheid van die ministeriële ambtenaar voor de opdrachtgever tegenover derden als overmacht kan worden beschouwd. Hierdoor kan de wettelijke termijn om cassatieberoep in te stellen worden verlengd met de tijdsduur waarin het voor de eiser volstrekt onmogelijk was om dit beroep in te stellen. De veresite inzake teriitoriale bevoegdheid van het cassatiearrest van 9 november 2011 wordt verlaten en dus enkel de monopoliepositie wordt nog als criterium gehanteerd.
EHRM 11 januari 2001, Platakou t. Griekenland.
Een rechtzoekende mag niet het slachtoffer zijn van de fouten van een gerechtsdeurwaarder zijn (art. 6.1 EVRM toegang tot de rechter). Verder oordeelt het EHRM dat de gerechtsdeurwaarder handelt als orgaan van de staat. Deze rechtspraak werd bevestigd in EHRM 19 mei 2005, Kauffmann t. Italië, § 37-42. (zie ook J. LOOS, “Over gerechtsdeurwaardersfouten en het recht op toegang tot de rechter”, P&B 2009, 19-22. : J.L. FAGNART, “La faute de l’huissier de justice et la force majeure” (noot onder Cass. 11 april 2019), JLMB 2019, 1357.
Zie ook: Cass. F.12.0006.N, 21/12/2012 R.W. 2013-2014, 1577
De fouten of nalatigheden van de lasthebber verbinden de lastgever wanneer zij binnen de perken van de lastgeving zijn begaan en kunnen op zichzelf voor de lastgever geen vreemde oorzaak, toeval of overmacht opleveren.
De omstandigheid dat de lasthebber een gerechtsdeurwaarder is, heeft geen invloed op deze regel wanneer de hem toerekenbare fout niet werd begaan in het raam van het monopolie dat art. 516, eerste lid Ger.W. aan deze ministeriële ambtenaar toekent, maar in de uitvoering van een handeling die hij overeenkomstig art. 516, derde lid Ger.W. op verzoek van de advocaten van de partijen kan verrichten. (Voorbeelden van opdrachten waarvoor een gerechtsdeurwaarder geen monopolie heeft: lichten van een expeditie, neerleggen verzoekschrift).Aldus zouden volgens deze cassatierechtspraak fouten begaan door de gerechtsdeurwaarder in de uitvoering van opdrachten die buiten dit wettelijk monopolie vallen, voor de procespartij geen overmacht kunnen opleveren).
Ten aanzien van rechtshandelingen waarvoor hij een monopoliepositie bekleedt treedt een gerechtsdeurwazarder op als bezoldigd lasthebber van de partij voor wie hij de rechtshandeling stelt (Brussel (18e k.) 5 maart 2014, RW 2014-2015, noot B. FEYS en B. DE MEYER; Antwerpen (1e k.) 28 oktober 2013, P&B 2014, 208; Luik (7e k.) 7 februari 2008, JLMB 2008, 1275, noot G. de L.; Luik (15e k.) 11 maart 1997, RBBE 1998, 348; Gent (13e k.) 7 december 1994, RW 1996-1997, 1083; Antwerpen (19e k.) 6 oktober 1992, RW 1994-1995, 885; Antwerpen 10 januari 1984, RW 1985-1986, 1582; Luik 25 maart 1980, Jur.Liège 1980, 225; Rb. Doornik (1e k. B) 14 december 1992, RGAR 1996, nr. 12.646; Rb. Verviers 3 december 1979, Jur.Liège 1980, 22; Rb. Brussel 22 februari 1978, RW 19781979, 1370; Kh. Brussel 27 oktober 1981, BRH 1982, 500; Vred. Gent (1e kanton) 11 februari 2000, TGR 2001, 43).
De gerechtsdeurwaarder is voor deze opdrachten geen lasthebber van de advocaat die de gerechtsdeurwaarder aanstelt. De advocaat is immers zelfs niet bij machte om deze rechtshandelingen te stellen en kan dus ook hiertoe niet de opdracht krijgen. De advocaat is hierbij geen lasthebber die de lastgeving doorgeeft maar als tussenpersoon die van zijn cliënt de opdracht heeft gekregen een gerechtsdeurwaarder te gelasten mlet een lastgeving waarbij de cliënt de lastgever is. De schuldeiser van de gerechtsdeurwaarder is de cliënt-lastgever en niet de advocaat. De oude deontologische regel stellende dat de advocaat tegenover de gerechtsdeurwaarder garant stond voor de betaling gecodificeerd door de Nationale orde van advocaten, werd niet hernomen door de OVB. zie ook Antwerpen 25 februari 2013, NJW 2013, 313; Antwerpen 24 oktober 2016, RW 2018-2019, 70.
Het respecteren van de termijnen is een resultaatsverbintenis van de gerechtsdeurwaarder, die zich als professioneel geschoold jurist niet kan bevrijden door een tekortkoming van zijn opdrachtgever die niet uitdrukkelijk zou gewezen hebben op een (verval)termijn in te roepen. Eén en ander verkort de informatieplicht van de advocaat ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder niet waardoor de advocaat mede-aansprakelijk kan gesteld, dan wel dat de aansprakelijk gestdelde gerechtsdeurwaarder nadien nog verhaal kan uitoefenen op de advocaat die tekort zou geschoten zijn in zijn informatieplicht (Rb. Brugge (1e k.) 9 april 2001, RW 2005-2006, 264; Luik 11 maart 1997, TBBR 1998, 348; Pol. Nijvel 29 mei 1996, RGAR 1998, nr. 12.954; P. DEPUYDT, De aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, Gent, Larcier, 2009, 59-66, nrs. 64-73; P. DEPUYDT, “Une question brûlante en matière de responsabilité de l’huissier de justice. L’avocat ou l’huissier: qui paie les pots cassès?”, TBBR 1996, 261-282; B. FEYS, Compendium gerechtsdeurwaarders, Herentals, Knops, 2019, 1450, nr. 2420; B. DE SMET, “Overmacht als reden om laattijdig verzet ontvankelijk te verklaren” (noot onder Cass. 22 maart 2016), RW 2016-2017, (1304) 1305, nr. 4. )