uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
Art. 1384
Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft.
De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.
De meesters en zij die anderen aanstellen, voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.
De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.
De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders, onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.
Artikel 1384, lid 2 B.W. stelt jegens de vader en de moeder een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid in. De aansprakelijkheid kan weerlegd worden door het bewijs te leveren dat de feiten die aan de grondslag liggen van de schade niet het gevolg is van een gebrek aan toezicht of een tekortkoming in de opvoeding van hun minderjarig kind. Vanzelfsprekend kan daarnaast ook overmacht worden ingeroepen (Cass. AR 8308, 23 februari 1989).
Commentaar:
Toezicht:
Toezicht betekent niet dat de ouders ononderbroken en voortdurend naar de kinderen dienen te kijken en hen geen enkel moment uit het oog mogen verliezen. Rb. Antwerpen 22 december 1999, A.J.T. 1999-00, 754.
Ouders:
Om de aansprakelijkheid van de ouders weerhouden dient er steeds een door de wet vastgestelde afstamming (desnoods adoptief) band tussen de dader van het schadelijk feit en de personen die aangesproken worden, bestaan. Derhalve kunnen niet worden aangesproken in de zin van artikel 1384 tweede Burgerlijk Wetboek: de zorg ouder, meeouder, stiefouders, grootouders, broers en zusters, ooms en tantes, voogd en toeziende voogd, instellingen of personen belast met toezicht op het kind.
Het feit dat het ouderlijk gezag exclusief aan een ouder werd toegekend, belet niet dat de andere ouder ook kan aangesproken worden op grond van artikel 1384 lid twee B.W. Ook de echtscheiding doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid op grond van artikel 1384 lid twee Burgerlijk Wetboek. Een ouder wordt ook vermoed aansprakelijk te zijn, zelfs wanneer de minderjarige niet materieel onder zijn bewaring staat op het ogenblik van het schadeverwekkend feit.
Zelfs wanneer de kinderen op het ogenblik van het schade verwekkend tijd onder toezicht van derden staan, blijft nog de aansprakelijkheid van de ouders gelden.
Minderjarige:
De aansprakelijkheid van artikel 1384 tweede lid Burgerlijk Wetboek geldt enkel ten aanzien van minderjarigen. Ingevolge de wet van 19 januari 1990, impliceert dit een persoon van minder dan 18 jaar. Op de vraag of de aansprakelijkheid ook geldt ten aanzien van de ontvoogde minderjarige en de verlengde minderjarigen bestaat verdeeldheid in de rechtsleer (zie de aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers in dossiers tijdschrift van de vrederechters, 2007, pagina 26 en volgende) .
Fout
Opdat de ouders aansprakelijk zouden zijn moet er sprake zijn van een onrechtmatige daad maar niet noodzakelijk begaan door iemand die schuldbekwaam is.
Indien het kind de jaren des onderscheids nog niet heeft bereikt en een onrechtmatige daad stelt, spreekt men van een objectief onrechtmatige daad.
Het kind is dan niet aansprakelijk maar alsdan geldt wel het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders.
Ook geesteszieke kinderen kunnen een objectieve onrechtmatige daad stellen, die resulteert in de ouderlijke aansprakelijkheid meebrengt.
Evenwel kunnen ook voor geesteszieke kinderen de ouders proberen het tegenbewijs van goede opvoeding en toezicht te leveren.
Indien een geestesziek kind op basis van art. 1386bis BW wordt aangesproken, en in billijkheid slechts tot een gedeeltelijke schadevergoeding wordt veroordeeld, kunnen de ouders zich daarop niet beroepen om ook slechts een gedeeltelijke schadevergoeding te betalen.
De aansprakelijkheid in solidum van de ouders
Indien er geen sprake is van een fout in hoofde van het slachtoffer betalen zij de volledige schadevergoeding.
Ouders en kinderen zijn in solidum aansprakelijk: elk van hen is in principe gehouden tot volledige schadevergoeding van het slachtoffer.
Wanneer de jeugdrechtbank in het kader van een maatregel omwille van een als misdrijf omschreven feit ook een burgerlijke vordering moet beoordelen, moet zij de jongere en de burgerlijk verantwoordelijken hoofdelijk veroordelen tot de schade.
het verweerder van de ouders-tegenbewijs door de ouders
Het vermoeden in hoofde van ouders kan worden weerlegd middels artikel 1384 vijfde lid van het B.W. stellende dat de aansprakelijkheid ophoudt indien de ouders bewijzen dat zij de onrechtmatige daad van hun kind niet hebben kunnen beletten
Cassatie stelde (Cass. 23 februari 1989, Pas. 1989, I, 649; J.T. 1989, 235) dat het bewijs van overmacht niet de enige mogelijkheid is om het vermoeden van aansprakelijkheid te weerleggen. Het volstaat om aan te tonen dat de ouders hebben voldaan aan hun plicht tot toezicht en (dus dubbele voorwaarde) dat hen geen enkel gebrek in de opvoeding kan worden verweten.
Dat de ouders op het ogenblik van de feiten niet bij hun kind aanwezig waren en dus ook geen toezicht konden uitoefenen maakt geen afdoend verweer uit. Goed toezicht uitoefenen impliceert ervoor zorgen in de buurt te zijn of dat een derde die toezicht kan uitoefenen in de buurt is (Brussel 15 januari 1988, R.G.A.R..,1989, 11541).
Maar anderzijds neemt de rechtspraak wel aan dat kinderen die door jeugdrechter zijn toevertrouwd aan een instelling (Antwerpen 23 februari 1984, R.G.A.R.1989 nr. 11007; Brussel 20 januari 1994, Journ.Dr.Jeun. 1994, nr 133, 62). of kinderen die op school (Cass. 21 december 1989, Pas., 1990, I, 501; Cass. 23 februari 1989, J.T. 1989, 235.), dan wel internaat verblijven niet onder het toezicht van de ouders kunnen staan.
Vanuit dezelfde gedachte zal in een echtscheiding of feitelijke scheiding de ouder bij wie het kind niet verblijft gemakkelijker kunnen aantonen dat hij niet is tekortgeschoten in zijn toezicht.
De vereiste van toezicht neemt af met de leeftijd. Een negenjarig kind mag alleen buiten met de bal spelen bij een autoweg (Luik 21 februari 1994, Bull. Ass. 1994, 452) en een zeventienjarige moet alleen kunnen uitgaan zonder dat dit een gebrek aan toezicht uitmaakt (Brussel 15 december 1983, R.G.A.R.,1985, nr. 10944).
De goede opvoeding:
Basisidee: het welopgevoede kind begaat geen enkele fout
in de rechtspraak zijn twee strekkingen:
1. het schadeverwekkend gedrag op zich beschouwd als bewijs van een slechte opvoeding met een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid tot gevolg.
2. vaststelling dan wel veronderstelling dat ouders toch hun best doen of verschuiving van de oorzaak naar het aan het milieu waarin de jongeren vertoeven.In deze optie zijn de ouders niet aansprakelijk.