Het instemmingsrecht in internationale verband: het recht op oorlog
Het internationaal recht regelt twee aspecten van de oorlog: de toelaatbaarheid van oorlog (ius ad bellum) en de beperkingen aan het oorlogsvoeren (ius in bello).
Het ius in bello (andere term internationaal humanitair recht)
Dit recht bepaalt wat in de oorlogsvoering absoluut verboden is. Aldus dit recht het gebruik van bepaalde wapens en gevechtsmethodes (bijvoorbeeld verdragen m.b.t. chemische en bacteriologische wapens en recent ook landmijnen). Anderzijds beoogt het de bescherming van personen in gewapende conflicten.
Het internationaal humanitair recht heeft verschillende dimensies. Allereerst schrijft het internationaal humanitair recht voor hoe mensen moeten worden beschermd die niet, of niet meer, aan het gewapende conflict deelnemen. Voorbeelden hiervan zijn zieke en gewonde militairen, burgers en krijgsgevangenen. Daarnaast moeten vrouwen en kinderen in het bijzonder worden beschermd tegen de verschrikkingen van oorlog. Kinderen onder vijftien jaar mogen niet als soldaat worden ingezet en vrouwen verdienen extra bescherming in tijden van oorlog, onder meer tegen seksueel geweld.
Een ander deel van het internationaal humanitair recht gaat over de middelen die verboden zijn om oorlog mee te voeren, omdat zij onnodig lijden veroorzaken.(vb chemische wapens, biologische wapens) Het is verder verboden om aanvallen uit te voeren met wapens waarmee geen onderscheid kan worden gemaakt tussen militaire doelen en burgerobjecten (vb. landmijnen).
Mensen die in strijd met het internationaal humanitair recht handelen en dus een oorlogsmisdrijf begaan, moeten daarvoor worden bestraft. Hiervoor worden zowel nationale als internationale rechtbanken ingeschakeld. Voorbeelden van internationale berechting zijn de tribunalen voor het voormalige Joegoslavië, het Rwanda tribunaal en - sinds 2002 - het permanente Internationale Strafhof in Den Haag.
In eerste instantie was het internationaal humanitair recht alleen bedoeld voor Staten die met elkaar in oorlog waren. Tegenwoordig komen niet alleen Staten met elkaar in conflict, maar wordt er ook gevochten tussen niet-statelijke groeperingen. In niet-internationale conflicten (ook wel burgeroorlog genoemd) vecht de Staat tegen rebellen of vechten rebellen onderling tegen elkaar.
Het internationaal humanitair recht vloeit voornamelijk voort uit de Geneefse Conventies. Onder andere het Rode Kruis en het ICRC (International Committee of the Red Cross) houden zich bezig met de ontwikkeling en verspreiding van het internationaal humanitair recht en het opsporen en ondersteunen van oorlogsslachtoffers.
ius ad bello
Tot de Eerste Wereldoorlog konden staten vrijwel onbeperkt oorlog voeren, waardoor er kon gesproken worden van een ‘recht op oorlog’.
Vandaag geldt het tegenovergestelde: staten mogen in regel geen geweld gebruiken en ook niet dreigen met het gebruik van geweld in hun internationale betrekkingen. Dit verbod is opgenomen in art. 2, lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties.
Het VN-Handvest bevat twee uitzonderingen op dit verbod.
• recht op zelfverdediging Art. 51 bevestigt het recht van staten op (individuele of collectieve) zelfverdediging (dit recht bestaat ook krachtens het internationaal gewoonterecht).
• afwending van bedreiging Hoofdstuk VII van het Handvest geeft de Veiligheidsraad de bevoegdheid om tot het gebruik van geweld over te gaan (of staten daartoe te machtigen) wanneer de Veiligheidsraad een bedreiging of verbreking van de vrede of een daad van agressie vaststelt. In deze twee gevallen is het gebruik van geweld in overeenstemming met het internationaal recht, mits aan een aantal bijkomende voorwaarden (waaronder de proportionaliteit) is voldaan.
In overige gevallen is het gebruik van geweld in principe onrechtmatig. Het verbod van onrechtmatig gebruik van geweld is een regel van ‘ius cogens’ -- dat is een regel die dwingend is en waarvan staten niet kunnen afwijken.
Daarnaast kennen we vredesbewarende en vredesafdwingingsoperatie.
• Vredesbewarende operaties (‘peacekeeping’) vinden plaats met instemming van de betrokken partijen, waardoor zij door om het even wie kunnen worden uitgevoerd. Ten onrechte wordt soms gedacht dat de VN heeft hiertoe een monopolie heeft. Indien het initiatief uitgaat van andere organisaties dient de de vraag gesteld of dergelijke operaties tot hun bevoegdheid behoren.
Oorlogsmisdrijven:
Oorlogsmisdaden of oorlogsmisdrijven zijn schendingen van internationale verdragen, zoals de Geneefse verdragen.
In het gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse verdragen inzake het humanitaire oorlogsrecht, uit 1949, staan daden opgesomd die altijd verboden zijn, ook als het om een niet-internationaal conflict gaat. Die daden zijn onder meer: marteling, verminking, lijfstraffen, het nemen van gijzelaars, daden van terrorisme, genocide, deportatie, 'schendingen van de menselijke waardigheid' waaronder verkrachting en gedwongen prostitutie, plundering en terechtstellingen zonder proces, mits ten tijde van oorlog, en bovendien tegen de Conventies van Genève.
Niet elk misdrijf in oorlogsverband is een oorlogsmisdrijf. Desertie, partij kiezen voor de vijand of met hem samenwerken kunnen misdrijven zijn tegen de veiligheid van de staat. De vijand zal ze niet als misdrijven beschouwen - integendeel. In de crisissituatie die de oorlog is, worden zij vaak ook zwaar strafbaar gesteld. Dit in tegenstelling tot oorlogsmisdaden die in het internationaal recht en in vele landen niet verjaren en die door beide partijen in de oorlog afgekeurd moeten worden. Tientallen jaren later kunnen zij nog steeds vervolgd worden.
Een oorlogsmisdadiger is, in de officiële betekenis, iemand die tijdens een oorlog of ander gewapend conflict de wetten en gebruiken van de oorlog heeft overtreden. Die wetten en gebruiken staan omschreven in internationale verdragen, zoals de Conventies van Genève.
Mensen die in het kader van een oorlog op grote schaal of op zeer ernstige wijze anderen leed hebben aangedaan, worden ook wel oorlogsmisdadigers genoemd, ook al voldoen hun misdaden strikt genomen niet aan de definitie van oorlogsmisdaden.
Oorlogsmisdadigers zullen zelf hun daden meestal niet als misdaad beschouwen.
Geweld in interne aangelegenheden, geweld van een staat tegen burgers en internationale tussenkomst
Principieel bestaat geen inmengingsrecht in interne conflicten. Deze regel regel komt evenwel onder spanning te staan, niet in het minst door het geloof in een hogere rechtsnorm gesteund op het natuurrecht, de menselijkheid, de rechten van de mens en zelfs de gewoonte. Op basis van een kleine omweg kan er ook op basis van het vigerend internationaal recht opgetreden worden wanneer de veiligheid van burgers wordt aangetast. Men kan deze conflicten immers kwalificeren als een bedreiging of verbreking van de vrede.
Deze kwalificatie is een prerogatief van de Veiligheidsraad (art. 39 VN-Handvest). Meermaals heeft de Veiligheidsraad een aantal interne conflicten gekwalificeerd als een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid op basis van het VN-Handvest. Art. 2, lid 7, dat de VN handvest verbiedt zich te bemoeien met interne aangelegenheden van een staat, maar voegt hieraan expliciet toe dat het geen beletsel vormt voor de toepassing van Hoofdstuk VII.
Het valt echter bijzonder te betreuren dat het optreden van de veiligheidsraad nogal selectief is en het vetorecht van de permanente leden van de Veiligheidsraad nog steeds gebruikt en misbruik wordt omwille van nationale belangen, terwijl bepaalde delen van de wereld waar de interne conflicten met zeer ernstige bedreiging van de bevolking vergeten worden.
Schending van de mensenrechten en gebruik van geweld
Bepaalde praktijken binnen bepaalde staten zoals folteringen, genocide, georganiseerde verkrachting, het laten verhongeren van bevolking, het ontzeggen van fundamentele rechten maken fundamentele schending uit van de mensenrechten, zij vallen onder de categorie "internationale misdrijven" Vooreerst hebben de staten ter zake een universele jurisdictie en kunnen zij de verantwoordelijken vervolgen ongeacht de plaats waar deze misdrijven zich hebben voorgedaan.
Wanneer de eigen staat niet tot berechting overgaat of kan overgaan van deze onverjaarbare misdrijven, kan zij worden verzocht tot vervolging over te gaan en bij gebreke hieraan is zij verplicht tot uitlevering over te gaan aan de internationale rechtsmacht.
Niettegenstaande een verbod op geweld bestaat er evenzeer een verbod op schending van de mensenrechten dat op zelfde hoogte staat. Aldus bestaat er een conflict tussen rechtsnormen. In geval van genocide en op basis van artikel 1 van het genocideverdrag (verplichting van de staten om genocide te voorkomen) kan er gepleit worden om recht op geweld toe te staan door de eigen staat. Al heeft het Internationaal gerechtshof reeds geoordeeld dat het gebruik van geweld niet de geëigende manier is om mensenrechten te beschermen (hetgeen een uitspraak in algemene normen is met filosofische en ethische grondslag) mag men de pragmatiek "on the field" niet vergeten, waardoor het gebruik van geweld in heel wat gevallen meer dan gerechtvaardigd wordt.
Recht op geweld en zelfbeschikkingsrecht van volkeren: recht op revolutie.
Een staat mag geen geweld gebruiken om de realisatie van het zelfbeschikkingsrecht van haar eigen bevolking te verhinderen. Wanneer een staat het zelfbeschikkingsrecht van een volk miskent, heeft dat volk een recht zich daartegen te verzetten. Zonder twijfel bestaat er een recht op vreedzaam verzet en een recht van het volk dat dit vreedzaam verzet niet met geweld wordt beantwoord. De vraag of een volk ter realisatie van haar zelfbeschikkingsrecht het "recht" heeft geweld te gebruiken wordt door het internationaal recht niet beantwoord, maar in praktijk door de feiten achterhaald. De vraag of derde staten een volk in dat geval militair mogen steunen wordt al evenmin beantwoord. Maar vergeten we niet dat internationaal recht heel veel met natuurrecht en ethiek te maken heeft en anderzijds gedwongen wordt rekening te houden met feitelijke toestanden, macht en geweld. Maar wie zal een staat, een internationale organisatie of een alliantie met de vinger wijzen wanneer deze optreedt in een andere staat alwaar flagrante en massale schending van mensenrechten plaats vindt, gepaard met een totaal gebrek aan autonomie en inspraak.
Bepaalde landen blijven buiten schot. Dat de mensenrechten in China massaal worden geschonden is algemeen gekend. Dat in vele staten nog de doodstraf bestaat die een fundamentele schending is van het mensenrecht op leven, is algemeen gekend. Dat de VS als hoeder van de broeders, als "internationale politieagent" nog steeds de mensenrechten schendt door miskenning van sociale rechten, door miskenning van milieurechten, door een misdadige organisatie van haar voedselvoorziening, is algemeen gekend. En wie toont interesse voor de uitspattingen en verkrachtingen van de mensenrechten in Afrika?
Is het ontzeggen van medische middelen die mensenlevens kunnen redden of levenskwaliteit kunnen verbeteren (vb. aidsremmers) en het nemen van winst door de farmaceutische sector op deze geneesmiddelen en deze middelen aldus ontzeggen aan mensen die deze middelen nodig hebben, er als mensenrecht recht op hebben, geen schending van de mensen rechten? Kan men intellectuele eigendom en recht op winst verdedigen op middelen die precies het recht op leven waarborgen. Behoren deze intellectuele rechten niet de mensheid toe in plaats van het kapitalisme?
Is deze intellectuele eigendom zeker van bepaalde geneesmiddelen geen bedreiging van de mensheid, de veiligheid?
We weten allen dat het internationaal recht ten deze zwakker is dan het recht van de sterkste en niet op kan.
Maar voor wie troost wil is er nog "het laatste oordeel".
Codificatie in het Belgisch recht
Art. 136quater. Sw. 1867
Art. 84 en volgende boek II Sw. 2024 (in werking 8 april 2024)
Oorlogsschade
zie Hans Van Houte, Recht en Redelijkheid bij Herstel van Oorlogsschade, Limburgs Rechtsleven 2016, 3