Een niet-ontvoogde minderjarige is in principe onbekwaam om in recht op te treden. Hij dient vertegenwoordigd te worden door diegenen die het gezag over zijn persoon uitoefenen (artikel 372 BW).
Algemeen
Artikel 373 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt met betrekking tot de uitoefening van dat gezag het volgende:
"Wanneer de ouders samenleven, oefenen zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uit.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Bij gebreke van Instemming kan één van beide ouders de zaak bij de familierechtbank aanhangig maken.
De rechtbank kan één van de ouders toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer bepaalde handelingen." Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij volgens artikel 374, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden. De bevoegde rechtbank kan in welbepaalde gevallen de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan één van belde ouders.
Met betrekking tot de vertegenwoordiging van de niet-ontvoogde minderjarige bepaalt artikel 370 van het Burgerlijk Wetboek:
"Wanneer de ouders het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, beheren zij ook gezamenlijk zijn goederen en treden zij gezamenlijk als zijn vertegenwoordiger op.
Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een daad van beheer van de goederen van het kind stelt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Oefenen de ouders het gezag over de persoon van het kind niet gezamenlijk uit, dan heeft alleen de ouder die dat gezag uitoefent, het recht om de goederen van het kind te beheren en het kind te vertegenwoordigen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
De andere ouder behoudt het recht om toezicht te houden op het beheer. Met dat doel kan hij bij degene die het gezag uitoefent of bij derden alle nuttige Informatie inwinnen en zich in het belang van het kind tot de familie rechtbank wenden."
Krachtens deze bepalingen dienen beide ouders, wanneer zij het gezag over de persoon van het kind gezamenlijk uitoefenen, ook gezamenlijk als zijn vertegenwoordigers op te treden.
MOF en POS
Wanneer een minderjarigen een feit heeft gepleegd dat als misdrijf omschreven wordt (MOF) dit wil zeggen als Misdrijf Omschreven Feit of in een gevaar situatie verkeert (POS) dit wil zeggen Problematische OpvoedingsSituatie en hij dienvolgens voor de jeugdrechtbank dient te verschijnen is hij volgens de wet op de jeugdbescherming volledig handelings- en procesbekwaam waarbij hijzelf kan optreden in al deze procedures en waarbij hij voor de rechtbank kan verschijnen om zijn standpunten, eisen, middelen van verweer, perceptie, mening, betrachtingen en bekommernissen te laten gelden of te doen laten gelden door zijn advocaat. Wettelijke basis artikel 54 bis WJB
In deze dossiers wordt zelfs ambtshalve een advocaat aangesteld voor de minderjarigen. Op dezelfde wijze kan een minderjarige tussenkomen bij een herstelbemiddeling.
De minderjarigen heeft een eigen recht om zich rechtstreeks te wenden tot het comité en de bemiddelingscommissie (artikel 46 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994, bijvoorbeeld omtrent discussies die gevoerd worden inzake de verblijfsregeling van kinderen. Deze organen houden vrijwillige hulpverlening in die overigens ook verleend kan worden aan de ouders.
Overige
Een minderjarige kan voor de raad van state en het grondwettelijk hof optreden buiten zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers om indien het rechter betreffen die aan de persoon van de minderjarigen kleven of wanneer deze in conflict staan met de rechten van de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger, dan wel wanneer er een conflict tussen kinderen en ouders of wettelijke vertegenwoordigers bestaat, dan wel wanneer deze niet willen optreden.
In het sociaal recht aanvaardt men dat een minderjarigen een procedurehandeling kan stellen voor zover de tegenpartij of de rechter de relatieve nietigheid die ontstaat door de onbekwaamheid niet opwerpt en de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarigen niet handelt.
zie ook: De procespositie van de minderjarige in het jeugdrecht