De verdachte verschijnt ongeboeid voor zijn rechters.
Een verdachte verschijnt zonder boeien voor de strafrechters, ongeboeid zoals het heet. Een en ander werd ingeschreven in artikel 310 van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling slaat op de verschijning voor het Hof van Assisen, doch dit principe is inmiddels algemeen aanvaard als algemeen rechtsbeginsel. Iedere burger die voor de rechter verschijnt wordt geacht onschuldig te zijn zolang hij niet veroordeeld is. Dit heet het vermoeden van onschuld.
Dit vermoeden van onschuld wordt in twijfel getrokken wanneer zittingen van de Raadkamer of zelfs zittingen ten gronde gehouden worden in de gevangenis.
De overweging die hierbij wordt aangehaald is dat bepaalde zaken een verhoogd veiligheidsrisico inhouden. Maar de vrees bestaat dat in ingewikkelde zaken met veel partijen en veel aangehoudenen men weleens zittingen kan beginnen houden in de gevangenis om de zeer dure kosten te besparen van het gevangenistransport van en naar de rechtbank. Dit zeker op ogenblikken van budgettaire tekorten en/of syndicale acties.
Anderzijds kan men zich de vraag stellen welk beeld er wordt opgehangen ten aanzien van de verdachte en de maatschappij wanneer een zitting in de gevangenis wordt gehouden. Het vermoeden van onschuld wordt hierbij verkracht en aan de gemeenschap en de verdachte wordt de perceptie gegeven dat er in de zaak reeds een oordeel werd geveld met name door het gecreëerde gevoel van onveiligheid.
Er kan door de politiediensten en het parket ook op een andere manier beïnvloeding van de magistratuur plaatsvinden. Wanneer voor de aanvang van de zaak een magistraat een bezoek krijgt van een politiedienst of een veiligheidsdienst met de melding dat bepaalde veiligheidsmaatregelen dienen genomen te worden ter zitting en misschien zelfs ook ten aanzien van de magistraat en zijn gezin en een en ander bij de magistraat wordt doorgelopen, kan dit op het eerste zicht enkel maar nobele doelstellingen hebben inzake de veiligheid van mens, magistraat en maatschappij. Maar tezelfdertijd geeft men aan de rechter die over de zaak dient te oordelen reeds een negatieve boodschap mee, een “veroordeling” en “oordeel” alvorens er in alle onafhankelijkheid vrij en onbevreesd en onbevangen een oordeel door de rechter kan worden geveld. Men kan zich de vraag stellen in hoeverre de rechter, die ook een mens is, dan nog over de nodige onafhankelijkheid beschikt.
Wellicht worden deze acties en de zittingen in de gevangenis ooit het voorwerp van verweermiddelen die desnoods op het allerhoogste niveau zullen worden behandeld en waarbij het recht op een eerlijk proces aldus in vraag wordt gesteld.