Na verloop van tijd verjaart praktisch elke vordering. Behoudens indien de vordering wordt gestuit. Bij stuiting begint de termijn gewoon opnieuw te lopen. Thans kan dit goedkoper dan voorheen doordat een aangetekende aanmaning van een advocaat verjaring stuitend kan werken weze het voor de duur van 1 jaar.
Alvorens tot dagvaarding over te gaan moet een schuldeiser die betaald wil worden, zijn schuldenaar in gebreke stellen. Dit kan zowel door de de schuldeiser zelf als door de advocaat. Welnu deze ingebrekestelling door een advocaat of gerechtsdeurwaarder heeft thans een verjaringsstuitende werking mits deze voldoet aan de strikte voorwaarden van art. 2244§2 Oud BW.
In procedures voor de arbeidsrechtbank waarbij een werknemer zich laat vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie (in plaats van door een advocaat), kan die laatste de schuldenaar ook in gebreke stellen. Die ingebrekestelling heeft eveneens verjaringsstuitende werking.
De nieuwe wet verhindert dat bepaalde schuldeisers verplicht zijn tot dagvaarding over te gaan alleen maar om de verjaring tegen te gaan.
De nieuwe wet zorgt ervoor dat ook de ingebrekestelling de verjaring stuit, voor maximaal één jaar (zonder de lopende termijn te kunnen inkorten): de klok wordt tijdelijk op stop gezet vanaf het moment dat de advocaat, de deurwaarder of de afgevaardigde van een representatieve werknemersorganisatie een ingebrekestellingsbrief stuurt naar de schuldenaar. Zo voorkomt men dat die zijn verplichtingen kan ontlopen door de tijd te rekken.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk een aantal vermeldingen bevatten. Eén van de voorwaarden is dat brief de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon bedoeld in art. 728, § 3 Ger.W. moet vermelden (art. 2244, § 2, vierde lid, 8o BW).
De toepassing van art. 2244, § 2 BW vereist aldus uitdrukkelijk een aangetekende brief die werd ondertekend door een professioneel die de verjaringsstuitende ingebrekestelling kan verzenden.
Art. 2244, § 2 BW verleent slechts verjaringsstuitende werking aan een buitengerechtelijke ingebrekestelling indien voldaan is aan alle strikte voorwaarden die in deze wetsbepaling zijn bepaald.
Een ingebrekestelling bij aangetekende brief zonder ontvangstbewijs, ook als zou blijken dat de zending de geadresseerde heeft bereikt, voldoet niet aan die voorwaarden en heeft bijgevolg geen stuitende werking.
Artikel 2244, § 2 oud Burgerlijk Wetboek, voorlaatste en laatste lid luiden als volgt:
«De verjaring wordt gestuit op het ogenblik van de verzending van de ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs. De advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser vergewist zich van de juiste gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. Ingeval de bekende verblijfplaats verschilt van de woonplaats, zendt de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, een kopie van zijn aangetekende zending naar die verblijfplaats.
Om een verjaringsstuitende werking te hebben, moet de ingebrekestelling volledig en uitdrukkelijk de volgende vermeldingen bevatten:
1° de gegevens van de schuldeiser: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
2° de gegevens van de schuldenaar: voor een natuurlijke persoon, de naam, de voornaam en het adres van de woonplaats, of, in voorkomend geval, van de verblijfplaats of van de gekozen woonplaats, overeenkomstig de artikelen 36 en 39 van het Gerechtelijk Wetboek; voor een rechtspersoon, de juridische vorm, de benaming en het adres van de maatschappelijke zetel of, in voorkomend geval, van de administratieve zetel, overeenkomstig artikel 35 van het Gerechtelijk Wetboek;
3° de beschrijving van de verbintenis die de schuldvordering heeft doen ontstaan;
4° indien de schuldvordering betrekking heeft op een geldsom, de verantwoording van alle bedragen die van de schuldenaar worden geëist, met inbegrip van de schadevergoeding en de verwijlinteresten;
5° de termijn waarbinnen de schuldenaar zijn verbintenissen kan nakomen alvorens bijkomende invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen;
6° de mogelijkheid in rechte op te treden met het oog op de uitwerking van andere invorderingsmaatregelen indien de schuldenaar niet binnen de vastgestelde termijn reageert;
7° de verjaringsstuitende werking van deze ingebrekestelling;
8° de handtekening van de advocaat van de schuldeiser, van de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser.»
3. De verjaringsstuitende werking van de aangetekende ingebrekestelling bedoeld in artikel 2244, § 2 oud Burgerlijk Wetboek is gelet op de gebruikte bewoordingen dus louter afhankelijk gesteld van de 8 punten opgesomd in het laatste lid van dit artikel, waaronder de gegevens van de schuldenaar.
Het verlenen van verjaringsstuitende werking aan een dergelijke ingebrekestelling is daarentegen niét of tenminste niet zonder meer afhankelijk gesteld van de verificatie van de gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan 1 maand oud. Zoals uit de wettekst blijkt, heeft die verificatie immers louter tot doel de juistheid van die gegevens te verifiëren.
Hieruit volgt dat indien de ingebrekestelling de juiste gegevens van de schuldenaar vermeldt - en evident indien ook voldaan is aan de overige 7 punten - die ingebrekestelling daardoor voldoet aan de door artikel 2244, § 2, laatste lid oud Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarden en derhalve de verjaring stuit.
De vraag naar de al dan niet verificatie van de gegevens van de schuldenaar aan de hand van een administratief document van minder dan 1 maand oud wordt, dus maar relevant indien die gegevens fout zouden zijn. In die omstandigheden moet kunnen worden aangetoond dat men er alles aan heeft gedaan om die gegevens te verifiëren. De ingebrekestelling verkrijgt dan gelet op het samen lezen van artikel 2244, § 2, voorlaatste en laatste lid oud Burgerlijk Wetboek niettegenstaande de foutieve gegevens desalniettemin toch stuitende werking indien een administratief document van minder dan 1 maand oud werd opgevraagd (zie ook het verslag namens de commissie voor de justitie, 17 juli 2012, Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 5-146/6, 29 (eigen benadrukking): «Het is aan de schuldeiser om aan de hand van de aangetekende brief en de daaraan verbonden verjaringsstuitende werking aan te tonen dat alle door de wet voorgeschreven voorwaarden vervuld waren en dat ingebrekestelling verzonden werd naar een adres waar de geadresseerde bereikt werd of geacht werd bereikt te kunnen worden.»)
Het is niet vereist om artikel 2244, § 2 oud Burgerlijk Wetboek grondwetsconform te interpreteren zoals de eisers aanvoeren en er is evenmin sprake van een onregelmatige ingebrekestelling indien de gegevens van de schuldenaar juist zijn maar niet werden geverifieerd: de logische interpretatie van de wettekst volstaat om in casu te besluiten tot de schending van dit artikel.
De ingebrekestelling waarop het juiste adres is vermeld op het ogenblik van verzending heeft, mits aan de overige vereisten is voldaan, stuitende werking, ook al heeft de verzender zich niet van de juistheid van het adres vergewist aan de hand van een administratief document van minder dan een maand oud. De miskenning van de verificatieplicht door de verzender, die voor rekening van de schuldeiser optreedt, doet in dat geval immers geen afbreuk aan het door de wet beoogde doel, namelijk dat de schuldenaar kennis neemt van de stuiting van de verjaring, zodat een afwezigheid van stuitende werking nodeloos afbreuk zou doen aan de rechtmatige verwachtingen van de schuldeiser.