Art. 328 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verlating van personen stelt:
“Verlating van personen is het opzettelijk verlaten van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand die niet in staat is om in zijn onderhoud te voorzien, waardoor er een onderbreking is van het toezicht of de zorgen die het slachtoffer nodig heeft.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Art. 328 Sw. 2024 herneemt het artikel 423, § 1 Sw. 1867
Aan de formulering worden evenwel enkele wijzigingen aangebracht. Ten eerste wordt de zinsnede “op om het even welke plaats” geschrapt. In de rechtsleer werd reeds, terecht, aangehaald dat deze toevoeging overbodig is.
Ten tweede wordt het “doen verlaten” geschrapt uit de formulering. Dit wordt ondervangen door de bepalingen in verband met daderschap en deelneming in Boek I Sw. 2024.
Verder wordt in art. 328 Sw. 2024 aan de notie van persoon in een kwetsbare toestand de vereiste toegevoegd dat het moet gaan om een persoon die niet in staat is in zijn onderhoud te voorzien. Dit misdrijf kan uit zijn aard immers alleen worden gepleegd ten aanzien van een persoon die niet in zijn onderhoud kan voorzien en daardoor voortdurende zorgen of toezicht nodig heeft.
Ten slotte wordt in art. 328 Sw. 2024, met het oog op het toegankelijker en duidelijker maken van de strafbaarstelling verduidelijkt wat onder “verlaten” moet worden verstaan. Het gaat om het verlaten “waardoor er een onderbreking is van het toezicht of de zorgen die het slachtoffer nodig heeft”. Dit is een codificatie van de bestaande interpretatie.
Art. 329 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verlating van personen met een integriteitsaantasting van de derde graad tot gevolg stelt:
“De verlating van personen die een integriteitsaantasting van de derde graad tot gevolg heeft, wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het huidige artikel 423, § 2 Sw. 1867.
Art. 330 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verlating van personen met de dood tot gevolg stelt:
“De verlating van personen die de dood tot gevolg heeft, zonder dat de dader handelde met het oogmerk te doden, wordt bestraft met een straf van niveau 4.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 423, § 3 Sw. 1867, zij het met een aanpassing in de strafmaat. Een eenvoudige conversie zou resulteren in een straf van niveau 3. Gelet echter op de logica van het systeem, waarbij een verlating van personen met een integriteitsaantasting van de derde graad tot gevolg reeds wordt bestraft met een straf van niveau 3, is een strafverzwaring tot niveau 4 gepast. De zwaardere bestraffing dan die voor hulpverzuim met de dood tot gevolg (artikel 302 Sw. 2024) is bovendien gepast door de actievere rol die de dader hier heeft: hij creëert zelf de gevaarsituatie, terwijl men bij schuldig verzuim de bestaande gevaarsituatie vaststelt.
Art. 331 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwarende factoren stelt:
“Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan neemt de rechter voor de verlating van personen in overweging dat:
1° het slachtoffer de vader, moeder of andere bloedverwant in de rechte opgaande lijn is van de dader;
2° de dader de vader, de moeder of andere bloedverwant in de rechte opgaande lijn is van het slachtoffer, dan wel de partner is van het slachtoffer, het gezag over het slachtoffer heeft of er de bewaring van heeft.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 427 Sw. 1867, waarbij de bepaling kan worden vereenvoudigd door de term “adoptant” niet te hernemen, aangezien de adoptanten vader of moeder zijn van de geadopteerde. De incoherentie dat andere bloedverwanten in de rechte lijn dan de vader of moeder wel als slachtoffer het voorwerp uitmaken van de verzwarende factor, maar niet als dader wanneer zij de feiten plegen ten aanzien van hun bloedverwanten in neerdalende lijn, werd aldus in het Sw. 2024 weggewerkt. Daarnaast wordt ook voorzien in een verzwarende factor indien de dader de partner is van het slachtoffer. Het laatste lid van artikel 427 Sw. 1867 i.v.m. de ontzetting uit de rechten is overbodig geworden in het Sw. 2024 door de bepalingen van Boek I Sw. 2024.
Art. 332 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) In behoeftige toestand achterlaten van personen stelt:
“Het in behoeftige toestand achterlaten van personen is het opzettelijk in behoeftige toestand achterlaten van een persoon ten aanzien van wie men onderhoud is verschuldigd op basis van artikel 203 of 205 van het oud Burgerlijk Wetboek, ook al wordt deze niet alleen gelaten, het weigeren deze persoon weer bij zich te nemen of het weigeren zijn onderhoud te betalen als men hem aan een derde heeft toevertrouwd of als hij bij rechterlijke beslissing aan een derde is toevertrouwd.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 424, eerste en tweede lid Sw. 1867. Deze worden daarbij in één tekst geïntegreerd, gelet op de overlap die hiertussen bestaat. Om de strekking van de bepaling duidelijker te maken, wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de onderhoudsplicht waarvan de strafbaarstelling de naleving wil verzekeren, nl. deze uit de artikelen 203 en 205 Oud Burgerlijk Wetboek.
Het laatste lid moet niet worden hernomen, aangezien binnen niveau 1 reeds een verdubbeling van de strafmaat die onder de gelding van het Sw. 1867 op het misdrijf is gesteld mogelijk is. Bovendien voorziet het ontwerp in een ruimere bepaling inzake herhaling.
Art. 333 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Onthouding van voedsel of verzorging stelt:
“Onthouding van voedsel of verzorging is het opzettelijk onthouden van voedsel of verzorging aan een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand in die mate dat zijn gezondheid in het gedrang wordt gebracht of zijn lichamelijke of geestelijke ontwikkeling wordt geschaad, door de vader, de moeder of een andere bloed- of aanverwant in de rechte lijn, dan wel in de zijlijn tot de derde graad, van het slachtoffer, door de partner van het slachtoffer, door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer, hem onder zijn bewaring heeft of occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont, dan wel door een persoon op wie een conventionele plicht rust om zorg te dragen voor het slachtoffer.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt artikel 425, § 1 Sw. 1867. Echter is niet langer alleen sprake van het in het gedrang brengen van de gezondheid van de minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand, maar ook wanneer het slachtoffer door de onthouding van voedsel of verzorging wordt geschaad in zijn lichamelijke of geestelijke ontwikkeling.
Bepaalde vormen van opzettelijke verwaarlozing van een kind hebben immers niet direct een invloed op zijn gezondheid, maar wel op zijn ontwikkeling. Dergelijk gedrag is niet minder strafwaardig, gelet op de mogelijk verregaande gevolgen voor het slachtoffer.
Wat het toepassingsgebied van deze strafbaarstelling betreft, wordt onder de gelding van het Sw. 1867 uit het gebruik van de term “onthouden” afgeleid dat men om dit misdrijf te kunnen plegen de natuurlijke, wettelijke of conventionele verplichting moet hebben om de nood aan voedsel of verzorging van de minderjarige te lenigen.
Het gaat hier dus niet om een algemene verplichting, maar om het strafrechtelijk sanctioneren van plichten die voordien slechts burgerrechtelijk werden gesanctioneerd. In het licht van het legaliteitsbeginsel en de kenbaarheid van de wet is deze omschrijving niet voldoende duidelijk.
Vooral het begrip “natuurlijke verbintenis” is problematisch op dit vlak. Daarom is het personele toepassingsgebied van de strafbaarstellingen duidelijker omschreven in de wet zelf, zoals dit ook in Frankrijk (art. 227-15 C.P.) het geval is. Voor deze omschrijving wordt aansluiting gezocht bij het artikel 405ter Sw. 1867 en de omzetting ervan in het artikel 200 Sw. 2024.
Hieraan worden de partner en de personen die een conventionele plicht hebben om zorg te dragen voor de minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand, zoals bv. een arts, aan het lijstje toegevoegd. Dit resulteert in volgende omschrijving van potentiële daders: de vader, de moeder of een andere bloed- of aanverwant in de rechte lijn, dan wel in de zijlijn tot de derde graad, de partner, een persoon die gezag heeft over het slachtoffer, hem onder zijn bewaring heeft of occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont, dan wel door een persoon op wie een conventionele plicht rust om zorg te dragen voor het slachtoffer.
Het feit dat het bestaan van deze relatie tussen dader en slachtoffer een constitutief bestanddeel van het misdrijf uitmaakt, verhindert niet dat het bestaan van bepaalde van deze relaties ook een verzwarende factor kan uitmaken. Het blijft immers mogelijk dat de wetgever het plegen van deze feiten binnen bepaalde van de opgesomde relaties als bijzonder verwerpelijk beschouwd, waardoor de rechter hiermee in het bijzonder rekening moet houden bij het bepalen van de straf en de strafmaat.
Een strengere bestraffing dan deze voor schuldig verzuim is gepast. Het gaat hier om personen met een bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van het slachtoffer, het gevaar is hier specifieker omschreven en de dader heeft een actievere rol in het (opzettelijk) doen ontstaan of verergeren van de gevaarsituatie.
Art. 334 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Onthouding van voedsel of verzorging met een integriteitsaantasting van de derde graad tot gevolg stelt:
“De onthouding van voedsel of verzorging die een integriteitsaantasting van de derde graad tot gevolg heeft, wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 425, § 2 Sw. 1867.
Art. 335 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Onthouding van voedsel of verzorging met de dood tot gevolg stelt:
“De onthouding van voedsel of verzorging die de dood tot gevolg heeft, zonder dat de dader handelde met het oogmerk te doden, wordt bestraft met een straf van niveau 4.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 425, § 3 Sw. 1867.
Art. 336 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Nalaten van onderhoud stelt:
“Nalaten van onderhoud is het door een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid nalaten van het onderhoud van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand in die mate dat hierdoor de gezondheid van het slachtoffer in het gedrang wordt gebracht of zijn lichamelijke of geestelijke ontwikkeling wordt geschaad, door de vader, de moeder of een andere bloed- of aanverwant in de rechte lijn, dan wel in de zijlijn tot de derde graad, van het slachtoffer, door de partner van het slachtoffer, door een persoon die gezag heeft over het slachtoffer, hem onder zijn bewaring heeft of occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont, dan wel door een persoon op wie een conventionele plicht rust om zorg te dragen voor het slachtoffer.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 1.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt artikel 426, § 1 Sw. 1867. De zinsnede “onverminderd, indien daartoe grond bestaat, de toepassing van strengere strafbepalingen” wordt niet hernomen aangezien ze overbodig is. Indien een zelfde gedraging onder meerdere strafbaarstellingen kan worden gebracht, gelden immers de regels inzake eendaadse samenloop. Het principe lex specialis derogat lege generali geldt enkel indien de wetgever een volledige en exclusieve strafregeling in het leven heeft willen roepen met de lex specialis. Dat is in casu duidelijk niet het geval.
Wat het moreel bestanddeel betreft, volstaat in vergelijking met de huidige situatie niet langer de lichtste fout om tot strafbaarheid te leiden. Conform het Boek I Sw. 2024 wordt een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid vereist. Deze aanpassing is gepast, aangezien de vereiste strafwaardigheid in dergelijk geval niet aanwezig is.
Voor het overige werd de formulering aangepast naar analogie met de onthouding van voedsel of verzorging (artikel 335 Sw. 2024).
Art. 337 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Nalaten van onderhoud met de dood tot gevolg stelt:
“Het nalaten van onderhoud dat de dood tot gevolg heeft, wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 426, § 2 Sw. 1867.
Art. 338 Sw 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwarende factoren stelt:
“Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan, voor een in deze onderafdeling omschreven misdrijf, neemt de rechter in overweging dat:
1° het slachtoffer de vader, moeder of andere bloedverwant in de rechte opgaande lijn is van de dader;
2° de dader de vader, de moeder of andere bloedverwant in de rechte opgaande lijn is van het slachtoffer, dan wel de partner is van het slachtoffer, het gezag over het slachtoffer heeft of er de bewaring van heeft.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 427 Sw. 1867, waarbij de bepaling kan worden vereenvoudigd door de term “adoptant” niet te hernemen, aangezien de adoptanten vader of moeder zijn van de geadopteerde.
De incoherentie dat andere bloedverwanten in de rechte lijn dan de vader of moeder wel als slachtoffer het voorwerp uitmaken van de verzwarende factor, maar niet als dader wanneer zij de feiten plegen ten aanzien van hun bloedverwanten in neerdalende lijn, wordt weggewerkt. Ook wordt de partner aan het lijstje toegevoegd.
Het laatste lid van artikel 427 Sw. 1867 i.v.m. de ontzetting uit de rechten is overbodig geworden door de ontworpen bepalingen van Boek I Sw. 2024.
OpmerkingHet achterlaten van kinderen in behoeftige toestand verschilt van verlating van familie.
In tegenstelling tot het misdrijf van familieverlating is er voor het verlaten in behoeftige toestand geen voorafgaande rechterlijke beslissing vereist en hoeft er geen eis tot betaling van onderhoudsgeld ingesteld te zijn.
zie ook www.elfri.be - Artikel - Definitie kwetsbare persoon in het strafwetboek 2024zie ook: www.elfri.be - Artikel - Definitie van minderjarige in het strafwetboek 2024