Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.220. Wettelijke subrogatie
De subrogatie geschiedt van rechtswege:
1° ten voordele van hem die een schuld voldoet, indien hij, door zijn betaling, ten aanzien van hun gezamenlijke schuldeiser diegene bevrijdt op wie de definitieve last moet wegen van de hele schuld of een deel ervan;
2° ten voordele van hem die, zelf schuldeiser zijnde, een andere schuldeiser betaalt, die voorrang boven hem heeft uit hoofde van zijn voorrechten of hypotheken;
3° ten voordele van de verkrijger van een onroerend goed, die de prijs van het verkregen goed besteedt tot betaling van de schuldeisers ten behoeve van wie dat goed met hypotheek was bezwaard;
4° ten voordele van de erfgenaam onder voorrecht van boedelbeschrijving, die met zijn eigen geld de schulden van de nalatenschap betaald heeft;
5° in alle andere gevallen waarin de wet voorziet.”
Commentaar (bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
De tekst van art. 5.220 (nieuw) BW (Wettelijke subrogatie) is ontleend aan artikel 1251 van het oud Burgerlijk Wetboek. Hij wijzigt evenwel de volgorde ervan en begint de opsomming met de meest voorkomende hypothese.
De algemene formulering van 1° omvat de gevallen van wettelijke subrogatie uit artikel 1251, 3° (betaling door een borg of door een hoofdelijke medeschuldenaar, bijv.), maar ook de uitbreidingen die het Hof van Cassatie deze bepaling heeft doen ondergaan. In een arrest van 24 juni 2013 overweegt het Hof: “Krachtens deze bepaling (i.e. art. 1251, 3°, BW), kan degene die een persoonlijke schuld voldoet niettemin aanspraak maken op de wettelijke subrogatie indien hij, door zijn betaling, degene op wie de definitieve last van de schuld moet wegen, bevrijd heeft ten aanzien van hun gemeenschappelijke schuldeiser” (Cass. 24 juni 2013, Pas. 2013, blz. 1436, concl. J. Genicot).
De opsomming eindigt met een verwijzing naar alle bijzondere hypothesen waarin de wetgever aan de derde betaler een subrogatoir verhaalsrecht toekent.
In die gevallen is het gemeen recht van de subrogatie, zoals uiteengezet in de volgende bepalingen, van toepassing bij ontstentenis van andersluidende wil van de wetgever. Het concept “quasi wettelijke subrogatie”, dat aan kritiek onderhevig was, wordt voortaan een hypothese van wettelijke subrogatie.
Zie ook het Artikel - Betaling met subrogatie (artikelen 5.217 en volgende) in het (nieuw) BW