Het nieuwe burgerlijk wetboek herschrijft de regels met betrekking tot het bezit. Deze regels vervangen de regels van de artikelen 2279 en 2280 van het oude BW/
Het nieuwe BW bestaat dienaangaande voornamelijk uit de codificatie van vaststaande rechtspraak.
De regeling voorziet in een gewijzigde en eenvoudigere bezitsvordering (art. 3.25 BW)
Het oude onderscheid tussen de complainte en de re-integranda (art. 1370 Ger.W.) maakt plaats voor één bezitsvordering die enkel nog de bezitter kan instellen.
De detentor dient zich te beroepen op een kort geding indien hij geconfronteerd wordt met geweld of feitelijkheden (dit was ook zo in het oude recht.
Voorwaarden voor de nieuwe bezitsvordering.:
1. ongestoord bezit;
2. openbaar bezit
3. bezitter moet vordering binnen het jaar na de stoornis of de ontzetting van bezit door geweld of feitelijkheden instellen.
Niet alleen het verjaringsbezit wordt beschermd is door een bezitsvordering.
De Bezitsvordering kan ook ingesteld voor erfdienstbaarheden, en dit zowel voor voortdurende als niet voortdurende, zichtbare en onzichtbare erfdienstbaarheden
Het cumulverbod van een bezitsvordering met een eigendomsvordering blijft wel behouden.
De bezitter te goeder trouw wordt vermoed over een geldige titel te beschikken (art. 3.24 BW).
uittreksel uit het NBW
HOOFDSTUK 1. - Feitelijke macht over de goederen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 3.18. Bezit en detentie: definitie
Bezit is de feitelijke uitoefening van een recht als ware men de titularis van dit recht, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een derde.
Degene die het recht feitelijk uitoefent, wordt vermoed de bezitter ervan te zijn, behoudens tegenbewijs. Een restitutieverplichting van het recht dat hij bezit, sluit de bedoeling om er titularis van te zijn uit.
Ontbreekt deze bedoeling wegens een rechtshandeling of een wettelijke of rechterlijke titel, dan is er detentie van dit recht.
Daden van eenvoudig gedogen brengen bezit noch detentie teweeg.
Art. 3.19. Verkrijging, overdracht of tenietgaan van bezit
§ 1. Bezit wordt eenzijdig of door overdracht verkregen.
§ 2. Bezit gaat over op de algemene rechtverkrijgenden of rechtverkrijgenden onder algemene titel, met de gebreken zoals die reeds bestonden in hoofde van hun rechtsvoorganger of diens kwade trouw, behoudens tegenbewijs.
Bezit gaat over op een rechtverkrijgende onder bijzondere titel indien de bezitter een rechtshandeling stelt strekkende tot de overdracht van het recht dat hij bezit die gepaard gaat met een overhandiging van de zaak die het voorwerp is van het recht in bezit. Deze overhandiging kan materieel, symbolisch of intellectueel zijn. Om de gevolgen van het bezit in te roepen, kunnen de rechtverkrijgenden onder bijzondere titel hun periodes van bezit samenvoegen met die van hun voorgangers, elk met hun hoedanigheden of gebreken en hun goede of kwade trouw.
§ 3. Het bezit gaat niet teloor indien de feitelijke uitoefening van het recht tijdelijk wordt verhinderd of onderbroken, behalve in geval van:
1° het vrijwillige of toevallige tenietgaan van het goed waarop het recht in bezit betrekking heeft;
2° vrijwillige afstand van het goed;
3° feitelijke bezitsberoving, in geval van roerende goederen, zoals door verlies of diefstal;
4° inzake onroerende goederen, de beroving van de feitelijke uitoefening van dit recht gedurende meer dan één jaar.
De overmacht die de feitelijke uitoefening van het recht tijdelijk verhindert, veroorzaakt op zichzelf niet het verlies van bezit.
Art. 3.20. Overdracht van detentie en titelomzetting
Detentie wordt overgedragen op de algemene rechtverkrijgenden en rechtverkrijgenden onder algemene titel.
Detentie wordt omgezet in bezit door de ondubbelzinnige tegenspraak, door middel van een rechtshandeling of rechtsfeit, tegen de rechten van de titularis.
Art. 3.21. Deugdelijk bezit
Onder voorbehoud van de artikelen 3.25 en 3.28, heeft het bezit slechts gevolgen indien het voortdurend, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig is. Die hoedanigheden worden vermoed aanwezig te zijn, behoudens tegenbewijs.
Een gebrekkig bezit heeft pas gevolgen nadat het gebrek opgehouden heeft te bestaan.
Art. 3.22. Bezit te goeder trouw
De bezitter is te goeder trouw als hij er rechtmatig mag op vertrouwen dat hij titularis is van het recht dat hij bezit. De goede trouw wordt vermoed, behoudens tegenbewijs.
Afdeling 2. - Bewijsfunctie van bezit
Art. 3.23. Bewijsfunctie van bezit
De bezitter wordt vermoed de titularis te zijn van het zakelijk recht dat hij feitelijk uitoefent, behoudens tegenbewijs.
Art. 3.24. Versterkte bewijsfunctie bij roerende goederen
De bezitter te goeder trouw van een zakelijk recht op roerende goederen wordt vermoed over een titel te beschikken, behoudens tegenbewijs.
Afdeling 3. - Beschermende functie van bezit
Art. 3.25. Beschermende functie van bezit van een onroerend zakelijk recht in geval van geweld of feitelijkheden
De bezitter van een onroerend zakelijk recht waarvan het bezit ongestoord en openbaar is, kan in zijn bezit hersteld worden, zonder afbreuk te doen aan de regels van de buitencontractuele aansprakelijkheid, door een bezitsvordering in te stellen binnen het jaar na de stoornis of de ontzetting van bezit gepleegd met feitelijkheid of geweld.
De bezitsvordering en de eigendomsvordering kunnen niet worden gecumuleerd.
Afdeling 4. - Verkrijgende functie van bezit
Art. 3.26. Verkrijgende verjaring van zakelijke rechten in het algemeen
Onverminderd artikel 3.118 is de verkrijgende verjaring een wijze waarop de eigendom van een goed of zakelijk gebruiksrecht wordt verkregen door bezit, met de hoedanigheden vereist in artikel 3.21, dat gedurende een bepaalde tijd heeft voortgeduurd.
De verkrijgende verjaring wordt vastgesteld door rechterlijke uitspraak, met de bezitter als eiser of verweerder, door akkoord tussen de titularis die het bezit verloren heeft en de bezitter of door eenzijdige verklaring van de titularis die het bezit verloren heeft. Indien ze betrekking hebben op onroerende goederen, worden de rechterlijke uitspraak of, als op authentieke wijze akte ervan is genomen, het akkoord of de verklaring, overgeschreven in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, overeenkomstig artikel 3.30.
Zonder afbreuk te doen aan datzelfde artikel, heeft de verkrijgende verjaring gevolgen vanaf de dag waarop het deugdelijk bezit een aanvang heeft genomen.
Art. 3.27. Duurtijd voor de verkrijgende verjaring
De termijn voor verkrijgende verjaring bedraagt tien jaar. Indien de bezitter echter te kwader trouw is bij de aanvang van zijn bezit, bedraagt de termijn voor verkrijgende verjaring dertig jaar.
De verjaringstermijn wordt geschorst door de totale duur van de bezitsberoving bedoeld in artikel 3.19, § 3, 4°, indien zij langer duurt dan één jaar. De verjaringstermijn wordt ook gestuit of geschorst overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 3.28. Onmiddellijke verkrijging te goeder trouw van roerende goederen
§ 1. Hij die onder bezwarende titel, te goeder trouw, een zakelijk recht verkrijgt op een roerend goed van een persoon die er niet over kon beschikken, wordt titularis van dat recht, van zodra hij het ongestoord en ondubbelzinnig bezit verkrijgt.
De titularis van een zakelijk recht die een roerend goed heeft verloren of van wie een roerend goed werd gestolen, kan dat goed evenwel terugvorderen tegen de in het eerste lid bedoelde bezitter gedurende een vervaltermijn van drie jaar te rekenen vanaf de dag van het verlies of de diefstal; dat recht op terugvordering bestaat niet voor de wettelijke betaalinstrumenten.
§ 2. Hij die onder bezwarende titel, te goeder trouw, een zakelijk recht verkrijgt op een schuldvordering van een persoon die er niet over kon beschikken, wordt titularis van dat recht, van zodra er kennis van is gegeven aan de gecedeerde schuldenaar.
Art. 3.29. Vruchten en opbrengsten
De tot teruggave gehouden bezitter van een zaak mag de vruchten en opbrengsten behouden die het recht dat hij bezat hem wettelijk of bij contract verleent, indien zij te goeder trouw werden verkregen. Hij behoudt ze zonder enige vergoeding voor de gemaakte kosten.
De bezitter die titularis is geworden van het recht dat hij door een oorspronkelijke wijze van verkrijging bezit, moet de te kwader trouw verkregen vruchten niet afdragen. Hij moet echter wel de te kwader trouw in ontvangst genomen opbrengsten, of de tegenwaarde ervan, afdragen.
boek 3 "Goederen" van het Burgerlijk Wetboek