De morele schade is schade die niet het patrimonium van een persoon of diens inkomen aantast, maar de vergoeding uitmaakt voor morele en fysieke pijnen, smarten en gekrenkte eer, eigenwaarde en zelfbeeld. Zij omvat aldus onder meer:
• pijnen, smarten
• immateriële reputatieschade
• de schade door weerkaatsing of 'genegenheidsschade';
• de esthetische schade;
• de seksuele schade;
• de genoegenschade;
• verlies van een kind;
De rechtsvordering tot schadevergoeding wegens morele schade heeft tot doel die pijn, de smart of enig ander moreel leed te lenigen en in die mate de schade te herstellen (Cass. 20 februari 2006, RW 2008-2009, 1143).
De morele schade betreft de aantasting van de gevoelswereld van de benadeelde (D. SIMOENS, Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, II, Schade en schadeloosstelling in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Kluwer, 1999, 59 en 255).
De begroting van de morele schade geschiedt raam naar billijkheid, (ex aequo et bono), weze het rekening houdend met eerdere uitspraken op basis waarvan overigens ook de indicatieve tabel werd opgesteld die zeer vaak als leidraad wordt gebruikt.
De morele schadevergoeding is symbolisch en dient vooral als erkenning van het leed (I. BOONE en B. WYLLEMAN, “De vergoeding van afgeleide schade in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht” in H. VUYE en Y. LEMENSE (eds.), Springlevend aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (197) 218. ).
Morele schade treft niet alleen het rechtstreekse slachtoffer maar ook een wijde kring van personen die een genegenheidsband hebben met het slachtofferen die morele schade bij weerkaatsing lijden.
Is morele schade en schade door meerinspanning of minder genot werkelijk niet waardeerbaar behoudens dan door erkenning met toekenning van een symbolisch bedrag?
In de zin dat het verlies van een naaste, van een lichaamsfunctie, van een ledemaat, een pijn, moreel leed, hinder in alle mogelijke vormen niet economisch in geld waardeerbaar is, heeft men een punt. Maar wanneer leed geplaatst wordt tegenover een geluk, een tegenvaller tegenover een meevaller, een trauma tegenover een positieve ervaring, kan men zonder tot volledig herstel te komen beter een echte morele compensering benaderen.
Een verlies van een kind is in geen geld uit te drukken en wordt noch met 1 euro, noch met 10 miljoen euro vergoed. Wanneer de ouders van een overleden kind een compensatie bekomen waardoor ze 2 andere kinderen in hun eigen gezin of in een ander gezin meer kansen kunnen geven, op genezing, dan wel op hogere studies, wordt het leed hiermee niet opgelost en al zeker niet gecompenseerd, maar wel erkend op een voorname wijze.
Middels dit soort gebaren, die voor de ouders een verschil kunnen maken, kan moreel leed niet economisch vergoed, noch gecompenseerd, maar wel moreel echt erkend en verlicht. Mensen die iemand verliezen vragen vaak op het afscheid geen bloemen mee te brengen maar eerder een storting te doen aan een doel dat de overledene nauw aan het hart lag, hetgeen hen aldus een beetje troost, erkenning en respect kan bieden.
Wanneer we die ouders na een zekere verwerkingstijd, de tijd kunnen bieden om te bekomen, een tijd verlof kunnen laten nemen zonder wedde om hun verdriet te verwerken en hen middelen kunnen geven om met hun gezin er eens tussen uit te gaan, dan geven we ruimte aan verdriet waarbij een vergoeding kan helpen. Een financiële geruststelling kan het leed inperken.
De moeilijkste casus ter vergoeding van moreel leed, is zeker die van het verlies van een kind of partner. Wanneer we hierboven toch een benadering kunnen vinden die afwijkt van bedragen die eerder beledigend dan helend zijn, kunnen we het begrip morele vergoeding door voorname erkenning ook doortrekken naar die gevallen die gemakkelijker compenseerbaar zijn, eerder dan het dogma van de quasi-onvergoedbaarheid te blijven aanhangen:
Zo kunnen (hevige) pijnen, meerinspanning, lasten of hinder gecompenseerd door rust, afleiding, vakantie en zouden we voor een wekenlange periode van hevige pijn een (even) (lange) periode van mooie vakantie kunnen plaatsen, waarbij aldus de vergoeding alsdan zou overeenstemmen met die van een geldsom voor een gemiddelde zorgelozer ontspanningsvakantie over die periode.
De blote stelling dat morele schade en meerinspanning niet in geld waardeerbaar zijn en daardoor niet in aanmerking komen voor in geld (economisch) waardeerbare vergoeding is een gemakkelijkheidsoplossing die door de mantra's van verzekeringsmaatschappijen ten onrechte tot waarheid verheven werd.
Persoonlijke schade wordt in de Indicatieve Tabel 2012 omschreven als «het geheel van de gevolgen van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit op de handelingen en de gedragingen in het dagelijks extra-patrimoniaal leven, met inbegrip van de pijnen die volgens de medisch deskundige normalerwijze verbonden zijn aan het letsel, evenals de psychische schade die hier gewoonlijk mee gepaard gaat».
Dit begrip valt samen met wat voorheen algemeen werd aangeduid als morele schade door blijvende invaliditeit, gedefinieerd als de schade uit de blijvende aantasting van de fysieke integriteit als zodanig.
Vanuit de menselijke aard is de perceptie van dit leed, wat men ook moge beweren, steeds onderhevig aan dynamische factoren van gewenning en vooral aanpassing.
Zelfs aangenomen dat die aanpassing opgedrongen is, volgt daaruit niet dat het leed dat het slachtoffer erdoor ondergaat, van dezelfde intensiteit is als vóór de aanpassing. Het is onrealistisch te stellen dat een letsel en de daaruit voortvloeiende fysieke hinder 25 jaar en meer na een ongeval steeds op dezelfde wijze worden gepercipieerd als in de eerste maanden daarna. Het als beginsel nastreven van een logische continuïteit in de vergoedingen voor tijdelijke en blijvende invaliditeit heeft dus geen zin, daar dit in veel gevallen niet aan de realiteit beantwoordt. De eerste rechter heeft dit ten onrechte afgedaan als «een fictie».
Het feit op zich dat wordt geconsolideerd met een bepaald percentage ongeschiktheid, doet aan het bovenstaande niets af. Het feit dat het letsel op zich geen verdere evolutie kent, brengt immers niet noodzakelijk met zich mee dat de perceptie ervan dezelfde blijft. Deze beschouwing maakt dat persoonlijke schade moeilijk aanleiding kan geven tot kapitalisatie zeker voor eerder beperkte persoonlijke schade.