De verplichting tot uitvoering te goeder trouw kan ook aangewend teneinde de verplichtingen van partijen te temperen wanneer geen der partijen schuld treft aan het onheil die de uitvoering der overeenkomst belemmertHet beginsel van de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten kan worden ingeroepen wanneer geen van de partijen enige schuld treft aan het onheil en de gevolgen ervan onmogelijk door hen konden zijn verdisconteerd. Op basis van de uitvoering te goeder trouw kan dan gesteld dat de de risico’s gelijkelijk moeten worden verdeeld.
Toepassing: gelijke verdeling van de financiële schade tussen huurde ren verhuurder naar aanleiding van de schade door de corona-pandemie (halvering van de huur). Zie E. DIRIX, “Het recht is niet op zulke ontwrichtende crises berekend”, Juristenkrant 2020, nr. 407, p. 4-5., Zie E. DIRIX, Crisis in het privaatrecht, NjW 2021, 6.
Aldus kan verdedigd worden dat als richtsnoer wordt gehanteerd dat de huurprijs voor handelszaken die door een verplichte sluiting worden getroffen, in beginsel, wordt gehalveerd. Dit verdeelt de schade over de partijen, zorgt voor een uniforme benadering van soortgelijke zaken en legt schade niet volledig bij de belastingbetaler of derden die door insolventie van de ene of de andere worden meegesleurd in een verhaal waarin ze niet rechtstreeks betrokken zijn.
De eerste rechtspraak toont aan dat de vredegerechten nog geen vaste rechtspraak hebben ontwikkeld. De ene maal wordt geoordeeld dat de huurder wel en de ander maal niet verder (volledig) gehouden blijft tot de betaling van de huur ondanks de lockdown. Hierbij kan wel vastgesteld worden dat rekening wordt gehouden met de financiële draagkracht van de ene of van de andere partij (M. HIGNY en H. VYNCKE, Juridische panoplie bij pandemie? Eerste rechtspraak m.b.t. COVID-19 becommentarieerd/Panoplie juridique face à une pandémie, Brugge, 2020).
De goede trouw legt aan de contractpartijen de verplichting op tot loyale samenwerking waarbij zij rekening moeten houden met elkaars redelijke verwachtingen. De goede trouw vergt een samenwerking die strekt tot het gemeenschappelijk belang R. DEMOGUE, Traité des obligations, VI, 1932, p. 9, nr. 3.35 en dit zeker in tijden van moeilijkheden of crisis.
Cassatie beslecht de controverse in haar arrest van 26 mei 2023
Een verhuurder van een handelspand kan geen veroordeling van zijn huurder tot huurbetaling bekomen voor de huur tijdens een door de overheid opgelegde sluiting , omdat de verhuurder door overmacht verhinderd was het rustig huurgenot te verschaffen aan de huurder, en/of omwille van het tenietgaan van de gehuurde zaak (art. 1722 Oud BW). Aldus is de huurder tijdens de verplichte sluiting niet gehouden huur te betalen.
Artikel 122 oud BW stelt immers: “Indien het verhuurde goed gedurende de huurtijd door toeval geheel is teniet gegaan, is de huur van rechtswege ontbonden; indien het goed slechts ten dele is teniet gegaan, kan de huurder, naar gelang van de omstandigheden, ofwel vermindering van de prijs, ofwel zelfs ontbinding van de huur vorderen. In geen van beide gevallen is schadeloosstelling verschuldigd.”
Het Hof van Cassatie verwerpt een enge lezing van art. 1722 Oud BW en stelt: “
Deze bepaling onderstelt dat de genotsstoornis van het onroerend goed het gevolg is van een definitieve of tijdelijke onmogelijkheid voor de verhuurder om de huurder door een toevallige gebeurtenis of overmacht het in de huurovereenkomst beloofde genot te verschaffen.” en vervolgt zeer concreet toegepast op de covid-situatie: “Dit is het geval wanneer de toegankelijkheid voor het publiek van de gehuurde handelsruimte geheel of gedeeltelijk niet langer mogelijk is ten gevolge van overheidsmaatregelen ter bestrijding van de coronapandemie.”
...“wanneer de onmogelijkheid voor de verhuurder om de huurder het in de huurovereenkomst beloofde genot te verschaffen, door een toevallige gebeurtenis of overmacht, slechts tijdelijk is en het contract na de overeengekomen periode nog nuttig kan worden uitgevoerd, de verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst worden opgeschort en opnieuw moeten worden uitgevoerd wanneer deze onmogelijkheid eindigt.”