Schuldig verzuim is het misdrijf bestaande uit de onthouding (verzuim) om hulp te verlenen aan een persoon in groot gevaar.
De wet vereist niet het stellen van heldendaden. Voor het misdrijf is immers vereist dat de verzuimer kon helpen zonder gevaar voor zichzelf of de andere.
Deze strafbepaling zet het morele gebod tot hulpvaardigheid aan mensen in nood om in een afdwingbare juridische plicht om aldus solidariteit en bewustwording tussen de mensen te bekomen.
Het niet schenden van het beroepsgeheim en het dus niet begaan van het misdrijf schending van het beroepsgeheim kan schuldig verzuim uitmaken.
Begaat het misdrijf van schuldig aan schuldig verzuim, hij die geen hulp verleent aan een in gevaar zijnde slachtoffer, hetgeen het geval zal zijn wanneer men op de vlucht (al dan niet na het veroorzaken van een ongeval) slaat en een ernstig gewond slachtoffer achterlaat. Schuldig verzuim wordt strafbaar gesteld met gevangenisstraf van 8 dagen tot een jaar en een geldboete van vijftig tot 500 euro. Verzwaring van de straf wordt voorzien wanneer het slachtoffer minderjarig is of wanneer de motieven van het verzuim ingegeven zijn door specifieke motieven zoals racisme.
Het door art. 422bis Sw. 1867 beoogde schuldig verzuim is algemeen. Uit de tekst van de bepaling volgt dat dit wanbedrijf bestaat ongeacht de oorsprong van de toestand van groot gevaar. Het is dus zonder belang of de gevaarsituatie werd veroorzaakt door het slachtoffer zelf of door een derde en of die toestand een gevolg is van een onachtzaamheid of een opzettelijk handelen. Hij die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van slagen en tevens wetens en willens verzuimt de persoon die hij heeft geslagen en die ten gevolge daarvan in groot gevaar verkeert, hulp te verlenen of te verschaffen, is ook schuldig aan het door art. 422bis Sw. 1867 bedoelde wanbedrijf.
De vervolging voor schuldig verzuim beoogt wezenlijk om een bewuste, vrijwillige en niet geldig gerechtvaardigde lijdzaamheid te beteugelen, die aan de dag gelegd wordt tegenover een persoon die zich in ernstig gevaar bevindt. (Gent, 25 juni 1997, T.A.V.W.,1997, 303). De wetgever heeft niet omschreven wat een groot gevaar is.
Maar aan de hand van de rechtspraak en rechtsleer, dient afgeleid te worden dat men met “groot gevaar” een toestand bedoelt waarin een individu in zijn persoonlijke integriteit, zijn vrijheid of zijn eerbaarheid dreigt aangetast te worden zonder dat doodsgevaar vereist wordt. (A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, 2010, nr. 286, p. 231.) De mens moet in zijn leven en in zijn fysieke gaafheid worden beschermd; in dat opzicht is men niet wettelijk verplicht hulp te verlenen aan iemand die in zware morele nood verkeert, zolang er geen fysiek gevaar is bijvoorbeeld ten gevolge van een zelfmoordpoging of bij een hongerstaking in haar ultieme eindfase (J. DU JARDIN, Tw. “Schuldig verzuim”, in Com. Strafrecht, 3).
Bij de beoordeling of iemand in groot gevaar verkeerde dient geen rekening te worden gehouden met mogelijke graad van doeltreffendheid der (gevraagde) hulpverlening. (Corr. Antwerpen 20 november 2007,T.Strafr., 2008/2, 146, noot K. DE LAET).
Wel moet het groot gevaar beantwoorden aan een aantal criteria: het gevaar moet immers ernstig zijn, constant, reëel en actueel (Gent, 10 juni 1999, TAVW, 2001, 42.) Deze ernst moet objectief beoordeeld worden en dit op het ogenblik van de weigering om in te grijpen. Schuldig verzuim is een ogenblikkelijk misdrijf: ter beoordeling van het groot gevaar voor het slachtoffer moet dus rekening gehouden worden met de ernst van het gevaar op het ogenblik van de weigering van de tussenkomst. (Gent, 10 juni 1999, T.A.V.W., 2001,42; Corr. Gent, 25 juni 1997, T.G.R., 1997, 243; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, nr. 286, p. 233).
Daarenboven moet men om te beoordelen of hulp moet geboden worden zich plaatsen op het tijdstip van de gebeurlijke weigering (schuldig verzuim is een aflopend misdrijf).
Er is evenwel geen sprake van schuldig verzuim indien men onmiddellijk een poging deed om zelf hulp te bieden, ook al was de hulp achteraf gezien misschien niet geslaagd, niet doelmatig of onhandig. (Luik, 25 juni 1986, Jur. Liège, 674).
Om te beoordelen of hulp moet worden geboden, moet men zich plaatsen op het ogenblik van het verzuim.
De strafrechtelijke verplichting om hulp te bieden houdt op wanneer de hulpbehoevende persoon overleden is. Wanneer er geen sprake meer is van een gevaarsituatie omwille van het overlijden van het slachtoffer, is één van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf schuldig verzuim niet vervuld.
Ten aanzien van een persoon die klinisch dood is, (iemand zonder spontane bloedsomloop, ademhaling en bewustzijn maar waarbij de hersenactiviteit nog niet is stil gevallen, blijft de hulpverplichting bestaan op basis van de algemene humanitaire solidariteitsplicht, zolang er een redelijke kans op reanimatie bestaat of lijkt te bestaan. Zolang de biologische dood (dit betekent na het stoppen van de hersenactiviteit) niet is ingetreden, wordt men juridisch gezien nog als levend aanzien.
Maar zolang de stervende nog in leven is, zelfs indien niets meer kan baten, moet men hulp bieden
De oorzaak van de gevaarstoestand – een louter toeval, een handeling uitgaande van de hulpbehoevende of van de persoon die hulp moet bieden – heeft geen belang.
Het misdrijf schuldig verzuim behelst vier bestanddelen:
1) het slachtoffer moet in groot gevaar verkeren;
2) een persoon die zelf de toestand heet vastgesteld of aan wie die toestand is beschreven door degenen die zijn hulpinroepen, verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen;
3) met algemeen opzet hebben gehandeld;
4) de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen.
Het misdrijf schuldig verzuim is een aflopend misdrijf dat voltrokken is zodra de constitutieve bestanddelen verenigd zijn.
Sw. 2024
Art. 299 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026) Schuldig verzuim stelt:
“Schuldig verzuim is het opzettelijk nalaten hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert nadat de verzuimer deze toestand zelf heeft vastgesteld of nadat die toestand aan hem is beschreven door diegenen die zijn hulp inroepen.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Onder het hoofdstuk 8 “Misdrijven met betrekking tot het in gevaar brengen van personen “worden de misdrijven gegroepeerd die een gevaar kunnen opleveren voor een of meer personen, zonder dat dit noodzakelijk daadwerkelijk resulteert in een schadelijk gevolg voor deze personen.
Art. 299 Sw. 2024 herneemt het artikel 422bis, eerste lid, Sw. 1867.
Art. 300 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Niet-naleving van een bevel tot hulpverlening stelt:
“De niet-naleving van een bevel tot hulpverlening is het opzettelijk weigeren of nalaten:
1° hulp te bieden aan iemand die in gevaar verkeert, terwijl men hiertoe wettelijk werd opgevorderd;
2° het werk of de dienst te doen of de hulp te verlenen waartoe men wordt opgevorderd bij een ongeval, oproer, schipbreuk, overstroming, brand of andere rampen, alsook in geval van overval, vernieling, ontdekking op heterdaad, vervolging door het openbaar geroep of van gerechtelijke tenuitvoerlegging.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 422ter Sw. 1867, met een modernisering van enkele begrippen.
Hier rijst de vraag of personen die uit morbide, ongezonde of misplaatste nieuwsgierigheid foto’s of video-opnamen van gewonde of dode slachtoffers van een ongeval of agressie maken en verspreiden, kunnen worden vervolgd op grond van deze strafbaarstelling.
Wanneer het slachtoffer in nood is en hem hulp zou moeten worden geboden in plaats van hem te fotograferen of te filmen, kan de maker van die foto’s of filmopnamen worden vervolgd wegens het schuldig verzuim. Er kan ook worden gesteld dat het maken en verspreiden van dergelijke beelden of video-opnamen het misdrijf van het vervaardigen of verspreiden van inhoud van extreem gewelddadige aard bedoeld in artikel 182 Sw. 2024 kan vormen, aangezien dat misdrijf betrekking heeft op elke inhoud die dermate gewelddadig is dat zij van aard is om bij een normaal en redelijk persoon traumatiserende of andere psychisch schadelijke gevolgen te weeg te brengen. Indien de persoon helaas overleden is op het moment dat de beelden worden gemaakt, zou er sprake kunnen zijn van lijkschennis zoals bedoeld in artikel 372 Sw. 2024.
Tot slot kunnen die gedragingen tevens vallen onder verkeersmisdrijven wanneer ze worden gesteld door personen aan het stuur van een voertuig.
Art. 301 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Hulpverzuim met de dood tot gevolg stelt:
“Het schuldig verzuim of de niet-naleving van een bevel tot hulpverlening met de dood tot gevolg, zonder dat de dader handelde met het oogmerk te doden, wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
In het Strafwetboek 1867 wordt, in tegenstelling tot bij vele andere misdrijven, geen rekening gehouden met de gevolgen van het misdrijf. Nochtans kan de verzuimer een belangrijke verantwoordelijkheid hebben in het uiteindelijk intreden van dit gevolg. Daarom wordt in het Sw. 2024 een verzwarend bestanddeel gemaakt van het feit dat het verzuim de dood tot gevolg heeft gehad. Uiteraard moet dan wel het causaal verband worden aangetoond tussen het hulpverzuim en de dood van het slachtoffer. Men kan daarbij bv. denken aan situaties van vluchtmisdrijf.
Voor de andere gevolgen wordt niet voorzien in een verzwarend bestanddeel, aangezien de op het basismisdrijf gestelde strafmaat in dergelijk geval kan volstaan, zeker wanneer men dit vergelijkt met de straffen gesteld op gewelddaden.”
Art. 302 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Rechtvaardigingsgrond stelt:
“Er is geen misdrijf wanneer de verzuimer door hulp te verlenen of te verschaffen of door een werk of een dienst te doen zichzelf of anderen in ernstig gevaar zou hebben gebracht.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 422bis, tweede lid, eerste zin Sw. 1867, alsook een gelijkaardige vermelding uit artikel 422ter Sw.1867.
Art. 303 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Strafuitsluitende verschoningsgrond stelt:
“Schuldig verzuim wordt niet bestraft indien de verzuimer het gevaar waarin de hulpbehoevende persoon verkeerde niet persoonlijk heeft vastgesteld en hij op grond van de omstandigheden waarin hij werd verzocht te helpen, kon geloven dat dit verzoek niet ernstig was of dat er gevaar aan was verbonden.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt het artikel 422bis, tweede lid, tweede zin Sw. 1867.
Art. 304 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Verzwarende factor stelt:
“Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan voor een misdrijf omschreven in deze afdeling neemt de rechter in overweging dat het misdrijf werd gepleegd op een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand.”
Commentaar:
“Deze bepaling herneemt de artikelen 422bis, derde lid, Sw. en 422quater Sw.1867
De strafverhoging uit artikel 422bis, derde lid, Sw. blijft binnen de grenzen van conversie naar niveau 2 en wordt daarom omgezet naar een verzwarende factor (en geen verzwarend bestanddeel).
Artikel 422quater Sw. verhoogt alleen de minimumstraffen. In het kader van de conversie, wordt hier dus een verzwarende factor van gemaakt (en geen verzwarend bestanddeel).
Art. 305 Sw 2024 (inwerkingtreding 8 april 2026 Bijkomende straf stelt:
“Onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter de onwaardigheid om te erven uitspreken voor de misdrijven vermeld in deze afdeling.”
Commentaar:
Deze bepaling herneemt de mogelijkheid tot het opleggen van de bijkomende straf van onwaardigheid om te erven uit het artikel 46 Sw.1867.
Uittreksel uit het strafwetboek 1867
Het misdrijf van het niet verlenen van bijstand aan een persoon in gevaar als bedoeld in art. 422bis Sw. onderstelt, naast het op de hoogte te zijn van het groot en ogenblikkelijk gevaar waarin het slachtoffer verkeert, de opzettelijke weigering het slachtoffer de hulp te verschaffen waardoor dat gevaar in de mate van het mogelijke wordt afgewend; op grond van voormeld misdrijf straft de wet de bewuste en opzettelijke onverschilligheid, de egoïstische weigering om hulp te bieden en niet de ondoeltreffendheid, onhandigheid of ontoereikendheid van de hulp die op grond van een beoordelingsfout of een verkeerde diagnose is verleend.
Onderscheid met vluchtmisdrijf
Er lijkt een wijd verspreide misvatting te bestaan dat vluchtmisdrijf enkel bestaat uit de laffe daad , waarbij een automobilist de vlucht neemt nadat hij een slachtoffer in een misdrijf, verwondt of voor dood achterlaat in de hoop straffeloos te blijven.
Drie misdrijven worden hierbij verward, met name het misdrijf schuldig verzuim en het niet ter plaatse blijven na een ongeval, enerzijds en het misdrijf vluchtmisdrijf anderzijds.
Deze strafbepaling zet het morele gebod tot hulpvaardigheid aan mensen in nood om in een afdwingbare juridische plicht om aldus solidariteit en bewustwording tussen de mensen te bekomen.
De inschatting van de gevaarsituatie is weliswaar niet steeds evident, maar rechtspraak en rechtsleer leren dat de constitutieve bestanddelen van het misdrijf schuldig verzuim ruim worden geïnterpreteerd.
Louter getuige kunnen zijn van een misdrijf zonder strafbaarheid behoort zelden tot de strafrechtelijke realiteit.
Men begaat een vluchtmisdrijf van zodra men de vlucht neemt om zich aan de dienstige vaststellingen van een ongeval te onttrekken, en dit zelfs: