Observatie - Machtiging - Datum van de machtiging
Cassatie 17/06/2014, AR P.14.0707.N, juridat
Samenvatting
Krachtens artikel 47septies, § 2, derde lid, Wetboek van Strafvordering wordt in een proces-verbaal verwezen naar de machtiging tot observatie, worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, §3, 1°, 2°, 3° en 5° opgenomen en bevestigt de procureur des Konings bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie; die bepaling vereist niet dat de datum van de machtiging tot observatie of van de machtiging tot verlenging van de observatie in de vermelde beslissing of in het vermelde proces-verbaal wordt vermeld (1). (1) Cass. 15 december 2009, AR P.09.1681, AC 2009, nr. 751.
Artikel 6 EVRM verbiedt niet de uitoefening van het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces in bepaalde gevallen te regelen en te beperken en een dergelijke beperking kan verantwoord zijn indien zij evenredig is met het belang van de te bereiken rechtmatige doelstellingen, zoals de noodzaak de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie te vrijwaren; hieruit volgt dat het recht van verdediging niet noodzakelijk inhoudt dat de verdediging zelf in staat moet worden gesteld de regelmatigheid van de machtiging tot observatie te controleren maar dat het kan volstaan dat een onafhankelijke en onpartijdige rechter op grond van de hem regelmatig overgelegde stukken en bekende feiten oordeelt dat de observatie is geschied mits naleving van de wettelijke voorschriften; de controle door de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig artikel 235ter Wetboek van Strafvordering van de regelmatigheid van de observatie aan de hand van het strafdossier en het vertrouwelijk dossier waarborgt volkomen de eerbiediging van het recht van verdediging (1). (1) Cass. 25 september 2007, AR P.07.0677.N, AC 2007, nr. 433.
Tekst arrest
Nr. P.14.0707.N
A L R,
inverdenkinggestelde,
eiser,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, ka-mer van inbeschuldigingstelling, van 10 april 2014.
II. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste middel
Eerste onderdeel
1. Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM, alsmede misken-ning van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging: het arrest oordeelt dat de data van de machtiging tot observatie en van de machtiging tot verlenging van de observatie niet moeten blijken uit het open dossier en verwijst daarbij naar de afscherming van de technische hulpmiddelen of politionele onder-zoekstechnieken en van de identiteit van de informant en de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie; de wet bepaalt evenwel impliciet dat aan de betrokkene de datum van de machtiging tot observatie wordt meegedeeld; om nuttig verweer te kunnen voeren, moet de betrokkene inzage kunnen hebben in het strafdossier dat, met uitzondering van de gevoelige gegevens, alle informatie over de aangewende opsporingsmethode bevat; de datum van de machtiging is in casu geen gevoelig gegeven; noch uit de processen-verbaal noch uit de schriftelijke be-vestiging van het bestaan van de machtiging tot observatie, zoals vereist door arti-kel 47septies, § 2, derde lid, Wetboek van Strafvordering, kan de datum van de machtiging tot observatie en van de machtiging tot verlenging van de observatie worden afgeleid; aldus kan de eiser niet nagaan of die machtigingen werden ver-leend door een bevoegde persoon en of zij de uitgevoerde observatie voorafgin-gen; doordat de eiser aldus de regelmatigheid van de observatie niet kan nagaan, wordt zijn recht van verdediging onevenredig ingeperkt; ook het arrest bevestigt niet dat de machtigingen voorafgaand aan de observatie werden verleend.
2. In zoverre het middel verplicht tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft, is het niet ontvankelijk.
3. Artikel 47septies, § 2, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt: "In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 1°, 2°, 3° en 5°, opgenomen. De procureur des Konings bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie."
Die bepaling vereist niet dat de datum van de machtiging tot observatie of van de machtiging tot verlenging van de observatie in de vermelde beslissing of in het vermelde proces-verbaal wordt vermeld.
In zoverre het onderdeel aanvoert dat de wet dergelijke vermeldingen wel vereist, faalt het naar recht.
4. Artikel 6 EVRM verbiedt niet de uitoefening van het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces in bepaalde gevallen te regelen en te beperken. Een dergelijke beperking kan verantwoord zijn indien zij evenredig is met het be-lang van de te bereiken rechtmatige doelstellingen, zoals de noodzaak de veilig-heid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambte-naren die belast zijn met de uitvoering van de observatie te vrijwaren
Hieruit volgt dat het recht van verdediging niet noodzakelijk inhoudt dat de ver-dediging zelf in staat moet worden gesteld de regelmatigheid van de machtiging tot observatie te controleren. In dergelijk geval kan het volstaan dat een onafhan-kelijke en onpartijdige rechter op grond van de hem regelmatig overgelegde stuk-ken en bekende feiten oordeelt dat de observatie is geschied mits naleving van de wettelijke voorschriften.
5. Op welke datum de machtigingen tot observatie en tot verlenging daarvan werden verleend, of die machtigingen uitgaan van een bevoegd persoon en of zij voorafgaand aan de uitgevoerde observatie werden verleend zoals vereist door de wet, maakt het voorwerp uit van de controle door de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig artikel 235ter Wetboek van Strafvordering. Het onder-zoek van de regelmatigheid van de observatie aan de hand van het strafdossier en het vertrouwelijk dossier door de kamer van inbeschuldigingstelling waarborgt volkomen de eerbiediging van het recht van verdediging.
In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het eveneens naar recht.
6. Het arrest oordeelt dat uit de inzage van het strafdossier en van het vertrou-welijk dossier blijkt dat de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie regelmatig is verlopen en dat het recht van verdediging werd gewaar-borgd. Dat oordeel houdt onder meer in dat de machtigingen tot observatie en tot verlenging van de observatie voorafgaand aan de observatie werden verleend.
In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen.
Tweede onderdeel
7. Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM en artikel 47septies, § 2, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, alsmede miskenning van het alge-meen rechtsbeginsel van het recht van verdediging: het arrest oordeelt dat de in ar-tikel 47septies, § 2, vierde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalde termijn om de daar bedoelde stukken aan het strafdossier te voegen, geen vervaltermijn is die leidt tot de nietigheid van de uitgevoerde observatie; het oordeelt ook dat de observatie regelmatig is verlopen en het recht van verdediging werd gewaarborgd; de vermelde stukken werden echter pas negen maanden na de afloop van de observatie, na het einde van het onderzoek en na het nemen van de eindvordering, aan het strafdossier gevoegd; bijgevolg heeft de eiser, die werd aangehouden op basis van de uit de observatie verkregen informatie, bij zijn aanhouding niet ten volle zijn verdediging kunnen organiseren en werd door die laattijdige voeging eisers recht van verdediging geschaad.
8. Krachtens artikel 47septies, § 2, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, worden de in het derde lid van die bepaling bedoelde processen-verbaal en schrif-telijke beslissing uiterlijk na het beëindigen van de observatie bij het strafdossier gevoegd. De aldus bepaalde termijn voor de voeging van die stukken is niet voor-geschreven op straffe van nietigheid.
9. De eiser heeft voor de appelrechters niet aangevoerd dat zijn recht van ver-dediging is geschaad doordat hij als gevolg van de laattijdige voeging van de be-doelde stukken, zijn recht van verdediging bij zijn aanhouding niet ten volle heeft kunnen organiseren.
Het onderdeel is nieuw, mitsdien niet ontvankelijk.
Derde onderdeel
10. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 6 en 8 EVRM, alsmede miskenning van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging: het arrest oordeelt ten onrechte dat nergens wordt voorgeschreven dat de datum van de machtiging noch de aanvangsdatum van de gemachtigde observatie moeten blijken uit het open dossier; het arrest bevestigt evenmin dat de machtiging en de machtiging tot verlenging voorafgaand aan de observaties werden verleend; de betrokkene moet op basis van de voor hem toegankelijke gegevens kunnen nagaan of de observatie wel op regelmatige wijze is gebeurd.
11. Het onderdeel heeft dezelfde strekking als het eerste onderdeel en is om de-zelfde redenen als vermeld in het antwoord op dat onderdeel te verwerpen.
Tweede middel
12. Het middel voert schending aan van artikel 235ter Wetboek van Strafvorde-ring, alsmede miskenning van de verplichting te antwoorden op een conclusie: met de redenen die het bevat, namelijk "Uit de inzage van het voorliggend strafdossier, alsook het vertrouwelijk dossier zoals bedoeld in de artikelen 47septies, § 1, tweede lid, Sv. en (...) 235ter, § 3, Wetboek van Strafvordering, blijkt dat de toepassing van de bijzondere opsporingsmethode observatie die werd toegepast in het kader van het gerechtelijk onderzoek of in het daaraan voorafgaand opsporingsonderzoek, regelmatig is verlopen en dat de rechten van de verdediging werden gewaarborgd.", beantwoordt het arrest niet eisers verweer dat uit niets blijkt dat de observatie voorafgaand werd gemachtigd noch dat de machtiging tot ver-lenging voorafgaand is geschied.
13. Zoals blijkt uit het antwoord op het eerste middel, eerste onderdeel, beant-woordt het arrest met de redenen die het vermeldt, eisers verweer.
Het middel mist feitelijke grondslag.
Ambtshalve onderzoek van de beslissing
14. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiser tot de kosten.
Bepaalt de kosten op 87,51 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, op de openbare rechtszitting van 17 juni 2014