uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
Art. 1384
Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft.
De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen
De meesters en zij die anderen aanstellen, voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.
De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.
De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders, onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.
Welke onderwijzers:
- louter onderwijs in schoolverband;
- naschools onderwijs, muzieklessen, tekenlessen, artistieke lessen, zedelijke lessen, godsdienstonderricht, technische lessen, kortom elke georganiseerde kennisoverdracht (Cass., 3 december 1986, R.W., 1987-88, 54; J.T., 1987, 196; Pas., 1987, I, 410; Arr. Cass., 1986-87, 442).
- opvoeders en toezichthouders van onder meer mentaal gehandicapten en van door de Jeugdrechtbank geplaatste minderjarigen, jeugdleiders, stagemeesters, sportmonitoren. Toch is er rechtspraak die de aansprakelijkheid van de jeugdleiders en opvoeders van gehandicapten verwerpt dan wel aan strikte voorwaarden koppelt (zie de aansprakelijkheid van ouders en onderwijzers, dossiers tijdschrift van vrede en politierechters, 2007, pagina 41)
Vermoeden en bevrijdingsgrond:
Artikel 1384, lid 4 B.W. legt een vermoeden van aansprakelijkheid ten laste van de onderwijzers voor de schade door hun leerlingen veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. Door de bepaling van artikel 1384, lid 5 B.W. houdt elke aansprakelijkheid op indien de aansprakelijke persoon bewijst dat hij de daad die tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft niet heeft kunnen beletten. Het vermoeden van aansprakelijkheid berust aldus op een persoonlijke fout van de onderwijzer en kan enkel door het tegenbewijs van die fout worden omgekeerd.
Art. 1384, vierde lid stelt een vermoeden in van aansprakelijkheid lastens het onderwijzend personeel voor de schade die de leerlingen veroorzaken tijdens de tijd dat deze onder hun toezicht staan. Het vijfde lid van die bepaling voorziet echter dat die aansprakelijkheid ophoudt, indien ze de daad die tot hun aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten. Het vermoeden berust immers op een persoonlijke fout en dat vermoeden kan omgekeerd worden door het bewijs van het tegendeel, met name het bewijs dat het onderwijzend personeel alles gedaan heeft wat kon verwacht worden om het toezicht uit te oefenen ( Cass. (1e k.) AR C.02.0628.F, 10 oktober 2003).
Impact van de wet van de 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersoon
Ingevolge deze wet kunnen leerkrachten, zowel van het vrij onderwijs als van het officieel onderwijs, enkel worden aangesproken voor schade die zij in uitoefening van hun functie aan hun onderwijsinstelling of aan derden te berokkenen, mits lastens hen een opzettelijke fout, een zware fout of een gewoonlijk voorkomende lichte fout kan worden bewezen.
Deze beperking in de aansprakelijkheidsregels van artikel 1384 Burgerlijk Wetboek bestonden reeds voor de werknemers met een contractuele rechtspositie in de privé en in de overheidssector en dit ingevolge artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet. teneinde de begrippen opzettelijke fout, zware fout en gewoonlijk voorkomende lichte fout verder te verduidelijken, kan het derhalve volstaan te verwijzen naar de rechtspraak op basis van artikel 18 van de arbeidsovereenkomstenwet (zie bijvoorbeeld rechtskundig weekblad 2003-2004 pagina 170-172).
Onderwijsinstellingen van elk net zijn aansprakelijk als aanstellers voor de schade die door hun ondergeschikte leerkrachten in de uitoefening van een functie aan derden wordt berokkend. Deze aansprakelijkheid als aanstellers is niet gesteund op artikel 1384 lid 4 BW maar op 1384 lid 3. Art. 1384 lid 4 BW is immers enkel van toepassing op de onderwijzers en niet op de onderwijsinstelling waar de onderwijzer werkt (Cass. 17 juni 1997, A.C., 1977, 670 R. W. 1998-99,148).