Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt, is schuldig aan diefstal.
Diefstal is een aflopend of ogenblikkelijk misdrijf.
Enkelvoudige diefstal (wanbedrijf).
Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt, is schuldig aan diefstal.
Art. 461. Strafwetboek 1867: Hij die een zaak die hem niet toebehoort, bedrieglijk wegneemt, is schuldig aan diefstal.
Met diefstal wordt gelijkgesteld het bedrieglijk wegnemen van andermans goed voor een kortstondig gebruik.(gebruiksdiefstal vb. joy-riding)
Art. 463 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Diefstal stelt:
“Diefstal is het bedrieglijk wegnemen, zelfs kortstondig, van een zaak die aan een ander toebehoort.”
Commentaar:
Art. 463 definieert hetgeen moet worden verstaan onder de strafbaarstellingen van diefstal en afpersing.
Deze bepaling herneemt de definitie van diefstal zoals die staat in artikel 461 van het Strafwetboek 1867. Aangezien de gebruikte bewoordingen aanleiding hebben gegeven tot een overvloedige en standvastige rechtspraak, heeft het Strafwetboek 2024 de terminologie van het Sw. 1867 behouden.
Aangezien het niet altijd gemakkelijk is om de grens te trekken tussen een gewone diefstal en een gebruiksdiefstal, omvat de definitie in het Sw. 2024 eveneens het kortstondige gebruik van de zaak zonder medeweten of tegen de wil van de eigenaar in.
materieel element:
• = het wegnemen is ontvreemden
• de diefstal kan enkel betrekking hebben op roerende goederen.
• in principe kunnen enkel lichamelijke, materiële zaken ontvreemd worden.
• er mag geen toestemming zijn van de eigenaar van de zaak.
• de wegneming en m.a.w. de diefstal is voltrokken van zodra de dader de zaak in zijn bezit, in zijn macht heeft gebracht.
Het moreel element zijnde de wil om de diefstal te plegen.
• Diefstal vereist een bijzonder opzet, zijnde het inzicht om zichzelf en/of anderen een onrechtmatig voordeel te verschaffen
• Dit bedrieglijk opzet (bv.: winstbejag, geldzucht, kwaadwilligheid, jaloersheid,..) moet aanwezig zijn op het ogenblik van de feiten.
De zaak moet eigendom zijn van iemand anders.
• De identiteit van de benadeelde moet niet gekend zijn.
• Zelfs wanneer men mede-eigenaar is van een zaak, kan men deze laatste stelen.
• Zaken die aan niemand toebehoren kunnen niet worden gestolen.
De zaak moet een weggenomen materieel voorwerp zijn
Diefstal vergt een fysieke daad van wegnemen (stelen).
Diefstal slaat op roerende goederen, die kunnen worden overgebracht worden naar een andere plaats, met inbegrip van onroerende goederen door incorporatie of bestemming.
Diefstal van een recht bestaat niet. Diefstal van een titel (een lichamelijk goed is wel mogelijk).
Een gedachte of idee kan niet gestolen (onverminderd de wetgeving en misdrijven met betrekking tot de intellectuele eigendom, wie weliswaar niet als diefstal worden omschreven)..
Diefstal van een boek, de geschreven of gedrukte weergave de gedachte of de idee, dan wel de digitale drager waarop de idee of gedachte wordt weergegeven.
De vereiste van een materieel voorwerp is voldaan bij het ontvreemden van water, gas, elektriciteit , energie, signalen, zijnde dus "zaken" die volgens rechtspraak en rechtsleer, het voorwerp van diefstal kunnen uitmaken.
Diefstal kan gepleegd over een zaak waarvan men mede-eigenaar is of waarin men mede-gerechtigd is. Aldus is diefstal van een nalatenschap of een erfdeel mogelijk.
Diefstal vereist het zich toe-eigenen van andermans zaak
Diefstal van een eigen goed is onmogelijk. Dit lijkt evident maar vindt een interessante toepassing inzake clausules van eigendomsvoorbehoud. Een niet betaalde verkoper of een leasinggever die zijn eigendomsrecht uitdrukkelijk heeft voorbehouden kan aldus de koopwaar terughalen zonder beschuldigd te worden van diefstal. Maar indien een onbetaalde verkoper een goed terughaalt zonder zich het eigendomsrecht te hebben voorbehouden pleegt hij diefstal. Het Hof van beroep te Gent oordeelde op 17 januari 1975, rechtskundig weekblad 1976 - 1977,814 met noot, dat zelfs wanneer de verkoop achteraf nietig werd verklaard het misdrijf diefstal nog steeds weerhouden blijft.
Verschoningsgronden bij diefstal onder de gelding van het Sw. 1867:
De strafvordering lastens de daders is onontvankelijk wanneer een strafuitsluitende verschoningsgrond kan worden ingeroepen.
De verschoningsgrond betekent dat geen straf kan worden uitgesproken, dit belet evenwel niet dat op burgerrechtelijk vlak de dader kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding.
Worden verschoond volgens art. 462 Sw. 867.:
dit artikel (dat weliswaar werd geschrapt in het Sw. 2024 en dus onder de gelding van het Sw. 2024 geen verschoning meer uitmaakt) stelt:
"Art. 462. Sw. 1867 Diefstallen gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot, door een weduwnaar of een weduwe wat zaken betreft die aan de overleden echtgenoot hebben toebehoord, door afstammelingen ten nadele van hun bloedverwanten in de opgaande lijn, door bloedverwanten in de opgaande lijn ten nadele van hun afstammelingen, of door aanverwanten in dezelfde graden, geven alleen aanleiding tot burgerrechtelijke vergoeding.
Ieder ander persoon die aan deze diefstallen deelneemt of die de gestolen voorwerpen of een gedeelte ervan heeft, wordt gestraft alsof de vorige bepaling niet bestond".
Diefstal ten aanzien van schoonbroer en schoonzuster is onder de gelding van het Sw. 1867 (en dus ook onder de gelding van het Sw. 2024) wel strafbaar
• deze verschoningsgronden zijn ook van toepassing op: heling, oplichting, en misbruik van vertrouwen, diefstallen met geweld, afpersing en de zware diefstallen.
• deze strafuitsluitende verschoningsgrond en zijn persoonlijk. Voor de mededaders of de eventuele medeplichtigen blijven de feiten strafbaar.
De motivering van het Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) tot schrapping van de immuniteit en dus de verschoning artikel 462 van het Strafwetboek 1867
De verschoning wegens de familiale band of de band van aanverwantschap voorzien in art. 462 Sw. 1867 werd geschrapt in het Sw. 2024.
Algemeen rijst in het kader van dit hoofdstuk de vraag of de familiale immuniteiten uit artikel 462 Sw. 1867 al dan niet diende behouden te worden in het Sw. 2024.
Volgens de bewoordingen van art. 462, eerste lid, van het Strafwetboek 1867“[geven] diefstallen gepleegd door een gehuwde ten nadele van zijn echtgenoot, door een weduwnaar of een weduwe wat zaken betreft die aan de overleden echtgenoot hebben toebehoord, door afstammelingen ten nadele van hun bloedverwanten in de opgaande lijn, door bloedverwanten in de opgaande lijn ten nadele van hun afstammelingen, of door aanverwanten in dezelfde graden, […] alleen aanleiding tot burgerrechtelijke vergoeding”.
Krachtens de artikelen 492 en 504 van het Strafwetboek 1867 is die familiale immuniteit ook van toepassing op wanbedrijven van misbruik van vertrouwen, oplichting en bedriegerij. Het lijkt eveneens voort te vloeien uit de formulering van artikel 462 Sw. 1867, derde lid, van het Strafwetboek (“Ieder ander persoon die aan deze diefstallen deelneemt of die de gestolen voorwerpen of een gedeelte ervan heeft, wordt gestraft alsof het eerste lid niet bestond”) dat het voordeel van het eerste lid eveneens van toepassing is op de dader van de heling.
Het Hof van Cassatie was in haar arrest van 26 april 2017 van oordeel dat artikel 462 van het Strafwetboek 1867 niet van toepassing is op het misdrijf van informaticabedrog gepleegd ten nadele van een bloedverwant in de opgaande lijn.
De wetgever van het Strafwetboek 1867 stelde als ratio legis van die immuniteit de noodzaak om de morele en vermogensrechtelijke eenheid van de familie geenszins in gedrang te brengen. De wetgever wenste de familiale vrede te bewaren door te voorkomen dat “straffen zouden worden uitgelokt waarvan het effect niet alleen zou zijn consternatie te veroorzaken bij alle leden van de familie, maar die ook een eeuwige bron van tweedracht en haat zou zijn”.
Naast de controverse over het karakter van de familiale immuniteiten stelde de wetgever van het Sw. 224 de vraag of het wenselijk is die immuniteiten te behouden, inzonderheid rekening houdend met de groeiende complexiteit van de familiale relaties en aanverwantschapsbanden.
De rechtsleer was reeds van oordeel dat de praktijk heeft aangetoond dat het gebrek aan bestraffing tussen naaste familieleden op sociaal vlak meer voordelen biedt dan nadelen.
Verder kwam de overweging bij de wetgever van het Strafwetboek 2024 dat indien er zou worden besloten om de familiale immuniteit te behouden, het toepassingsgebied ervan zou moeten worden geherdefinieerd teneinde rekening te houden met de evolutie van de gezinssamenstellingen en de onzekerheid van de “aanverwantschapsbanden”.
Met het oog op coherentie en non-discriminatie zou verder bouwend op het arrest van het Grondwettelijk Hof van 20 oktober 2022, de familiale immuniteit van toepassing moeten zijn op alle misdrijven met betrekking tot de onrechtmatige toe-eigening van goederen, mits uitsluiting van de misdrijven gepleegd met geweld of bedreiging (diefstal met geweld of bedreiging en afpersing), in die zin althans dat het Grondwettelijk Hof oordeelde dat er “een” wettelijke tussenkomst nodig was van de wetgever.
Tegelijkertijd zou indien de immuniteit behouden blijven, de immuniteit niet van toepassing zijn indien de feiten zouden worden gepleegd ten aanzien van een persoon in een kwetsbare toestand (maar bevinden familieleden zich niet steeds in een kwetsbare positie ten aanzien van een ander familielid, wanneer het gaat om de bescherming van hun goederen?).
Vervolgens stelde zich het bijna onoplosbaar vraagstuk of de immuniteit zou moeten worden voorbehouden aan de naaste familieleden die verbonden zijn door een rechtstreeks bloedverwantschap: bloedverwanten in de rechte opgaande lijn of rechtstreekse afstammelingen.
Gelet op de verschillende, precaire of duurzamere, vormen van “aanverwantschapsband” die kunnen worden gesloten tussen twee personen (huwelijk, wettelijke samenwoning, feitelijke samenwoning…), werd dan weer overwogen om elke vorm van aanverwantschapsband uit te sluiten van het voordeel van deze bepaling.
Even werd zelfs overwogen om het instellen van vervolging te doen afhangen van een klacht van de bloedverwant die slachtoffer is, maar ook dit kon geen soelaas brengen gezien er werd voor geopteerd om de categorie klachtmisdrijf niet meer te behouden.
Gelet op al deze vragen en problemen die het behoud van deze immuniteit of verschoningsgrond oplevert, wordt, met het oog op vereenvoudiging, in het strafwetboek 2024 de immuniteit van familieleden en aanverwanten geschrapt aangezien het openbaar ministerie een ruime beoordelingsbevoegdheid geniet om de opportuniteit van de vervolgingen te beoordelen.
Art. 465 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Diefstal zonder geweld of bedreiging stelt:
“Diefstal zonder geweld of bedreiging wordt bestraft met een straf van niveau 2.”
Commentaar:
Diefstal zonder geweld of bedreiging
Het leek voor de wetgever van het Sw. 2024 van wezenlijk belang om een duidelijk onderscheid te behouden tussen, enerzijds, de diefstallen gepleegd zonder geweld of bedreiging en, anderzijds, de diefstallen gepleegd met geweld of bedreiging en de afpersingen. Wanneer geweld of bedreiging wordt gebruikt, riskeert de weerslag op de slachtoffers en het ondergane trauma immers veel groter te zijn.
Het gaat hier om diefstal gepleegd zonder geweld of bedreiging, maar die ook niet werd gepleegd in een private bewoonde ruimte.
Teneinde de verschillende diefstallen te kunnen rangschikken en de diefstal zonder geweld of bedreiging te onderscheiden van degene gepleegd in een private bewoonde ruimte of gepleegd met geweld of bedreiging, werd voor de diefstal zonder geweld of bedreiging in een straf van niveau 2 voorzien. Er moet worden opgemerkt dat in geval van herhaling of samenloop van verschillende diefstallen een straf van niveau 3 kan worden uitgesproken.
Krachtens artikel 52, § 1, tweede lid, van Boek I van het Strafwetboek 2024 kan een geldboete worden uitgesproken als bijkomende straf.
Art. 466 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde diefstal zonder geweld of bedreiging stelt:
“Diefstal zonder geweld of bedreiging wordt bestraft met een straf van niveau 3 indien:
1° de dader een niet voor het publiek toegankelijke plaats is binnengedrongen om de diefstal te plegen, terwijl hij moest vermoeden dat zich daar een of meer personen bevonden;
2° de diefstal werd gepleegd ten nadele van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand;
3° de daders of een van hen een valse identiteit of hoedanigheid hebben aangenomen of een vals bevel van het openbaar gezag hebben ingeroepen;
4° het misdrijf werd gepleegd bij nacht.”
Commentaar:
Deze bepaling in het Sw. 2024 strekt ten eerste ertoe een nieuw verzwarend bestanddeel in te voeren dat erin bestaat dat de dader van de diefstal een niet voor het publiek toegankelijke plaats binnendringt, terwijl hij moest vermoeden dat zich aldaar een of meer personen bevonden.
Op vermetele wijze aarzelen dieven steeds minder vaak om binnen te dringen in een woning terwijl zij kunnen vermoeden dat de bewoners zich aldaar bevinden, waarbij zij bereid zijn om het risico te nemen dat zij een rechtstreekse confrontatie met hen aangaan die, in voorkomend geval, kan ontaarden in geweld of bedreiging of zelfs ernstigere feiten. Bovendien is het bijzonder traumatiserend voor de slachtoffers om te weten dat dieven zijn binnengedrongen in hun woning terwijl zij zich aldaar bevonden, of erger, om fysiek te worden geconfronteerd met dieven aan het werk in hun privéruimte. Daarom werd in het Sw. 2024 dat soort diefstal strenger bestraft zonder bovendien te vereisen dat effectief geweld of dreiging zou zijn gebruikt. Dat verzwarend bestanddeel vervangt de verzwarende omstandigheid van braak, inklimming of valse sleutels onder de gelding van het Sw. 1867.
De bepaling behoudt eveneens drie andere omstandigheden als verzwarende bestanddelen van de diefstal gepleegd zonder geweld of bedreiging, te weten wanneer de diefstal wordt gepleegd jegens een minderjarige persoon of een persoon in een kwetsbare toestand of indien de daders of een van hen een valse identiteit of valse hoedanigheid hebben aangenomen of wanneer zij een vals bevel van het openbaar gezag inroepen. De keuze werd gemaakt om zich niet te beperken tot de titel van openbaar ambtenaar, maar om enige (valse) hoedanigheid of identiteit te beogen die van die aard is dat het vertrouwen van het slachtoffer wordt misleid (bijvoorbeeld een persoon die zich uitgeeft voor een werknemer van de watermaatschappij). De valse hoedanigheid kan het gevolg zijn van het gebruik van uniformen of insignes die de dader van de feiten draagt.
Daarnaast wordt er in het Sw. 2024 ook voor gekozen om naar analogie met de brandstichting de omstandigheid dat de diefstal bij nacht werd gepleegd (zoals gedefinieerd in de voorafgaande titel) een verzwarend bestanddeel te laten uitmaken bij de diefstal zonder geweld of bedreiging.
De straf waarin is voorzien is een straf van niveau 3. Er moet worden opgemerkt dat in geval van herhaling of samenloop van verschillende diefstallen van dat soort een straf van niveau 4 kan worden uitgesproken.
Art. 467 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Diefstal met geweld of bedreiging stelt:
“Diefstal met geweld of bedreiging wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Het gebruik van geweld of bedreiging bij het plegen van de diefstal houdt zeker een verzwarend bestanddeel van de diefstal in.
Met het oog op vereenvoudiging heeft het Sw. 2024 het feit dat geweld of bedreiging wordt gebruikt voor, tijdens of na het bedrieglijk wegnemen van het goed van een ander als zonder invloed beschouwd: het volstaat dat het geweld of de bedreiging in lijn ligt met het plegen van het misdrijf of de voltooiing ervan. Dat omvat dan ook de situatie waarin geweld of bedreiging wordt gebruikt om in het bezit te blijven van weggenomen voorwerpen of om de vlucht te verzekeren onmiddellijk na het wanbedrijf.
Daarom werd in het Sw. 2024 de terminologie licht aangepast: “diefstal met geweld of bedreiging” en niet meer “diefstal door middel van geweld of bedreiging” en wordt in het Sw. 2024 de bepaling in artikel 469 van het Strafwetboek geschrapt.
Geweld moet worden verstaan als handelingen van fysieke of psychische dwang op personen. Bedreiging moet worden verstaan als “alle middelen van morele dwang waardoor vrees voor een dreigend kwaad wordt verwekt”.
Diefstal met geweld of bedreiging wordt bestraft met een straf van niveau 3. Daarnaast kan een geldboete worden uitgesproken als bijkomende straf krachtens artikel 52, § 1, tweede lid, van Boek I van het Sw. 2024.
Art. 469 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Verzwaarde diefstal met geweld of bedreiging en verzwaarde afpersing stelt:
Ҥ 1. Diefstal met geweld of bedreiging en afpersing worden bestraft met een straf van niveau 4 indien:
1° de daders of een van hen een valse identiteit of hoedanigheid hebben aangenomen of een vals bevel van het openbaar gezag hebben ingeroepen;
2° het misdrijf werd gepleegd bij nacht;
3° het misdrijf werd gepleegd door twee of meer personen;
4° het misdrijf werd gepleegd ten nadele van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand.
§ 2. Diefstal met geweld of bedreiging en afpersing worden bestraft met een straf van niveau 5 indien:
1° wapens of op wapens gelijkende voorwerpen werden gebruikt of getoond, of indien de schuldige deed geloven dat hij gewapend was;
2° de schuldige, om het misdrijf te plegen of zijn vlucht te verzekeren, gebruik heeft gemaakt van weerloos makende of giftige stoffen;
3° het geweld of de bedreiging een integriteitsaantasting van de derde graad heeft veroorzaakt.
§ 3. Diefstal met geweld of bedreiging, afpersing en de poging om die misdrijven te plegen worden bestraft met een straf van niveau 6 indien:
1° de persoon aan foltering werd onderworpen;
2° het geweld of de bedreiging de dood tot gevolg heeft, zonder dat het misdrijf werd gepleegd met het oogmerk om te doden.”
Commentaar:
Verschillende omstandigheden die onder de gelding van het Sw. 1867 als verzwarende omstandigheden van de diefstal met geweld of bedreiging of afpersing worden beschouwd, werden in het Sw. 2024 behouden als verzwarende bestanddelen die de toepassing van een straf van een hoger niveau rechtvaardigen. De andere omstandigheden die onder de gelding van het Sw. 1867 worden beoogd in de bepalingen inzake diefstallen en afpersingen worden hernomen als verzwarende factoren (cf. infra).
De bepaling in het Sw. 2024 klasseert de verzwarende bestanddelen die de diefstallen met geweld of bedreiging of de afpersing kunnen verzwaren, volgens de graad van verzwaring van de straf waarin is voorzien. Er wordt in het Sw. 2024 afgezien van de verzwaring van de straf onder gelding van het Sw. 1867 waarin is voorzien in geval van cumulatie van verzwarende omstandigheden zoals degene beoogd in artikel 471 van het Strafwetboek 1867, aangezien die verzwaring vaak niet gerechtvaardigd is op praktisch vlak.
Zo wordt in een straf van niveau 4 voorzien wanneer de diefstal met geweld of bedreiging of de afpersing werd gepleegd:
— door daders of een van hen die een valse identiteit of hoedanigheid hebben aangenomen of een vals bevel van het openbaar gezag hebben ingeroepen;
— bij nacht;
— door twee of meer personen;
— ten nadele van een minderjarige of een persoon in een kwetsbare toestand. Een straf van niveau 5 bestraft de diefstal met geweld of bedreiging of de afpersing gepleegd onder één van de volgende situaties:
— indien wapens of op wapens gelijkende voorwerpen worden gebruikt of getoond, of indien de schuldige deed geloven dat hij gewapend was;
— indien de schuldige, om het misdrijf te plegen of zijn vlucht te verzekeren, gebruik maakte van weerloos makende of giftige stoffen;
— indien het geweld of de bedreiging een integriteitsaantasting van de derde graad heeft veroorzaakt (een dergelijke aantasting wordt gedefinieerd in de voorafgaande titel van Boek II).
Tot slot wordt in een straf van niveau 6 voorzien wanneer de diefstal met geweld of bedreiging, de afpersing en de poging om die misdrijven te plegen, werd gepleegd onder één van de volgende verzwarende bestanddelen:
— indien de persoon aan foltering werd onderworpen (de straf van niveau 6 is van toepassing ongeacht de andere omstandigheden waarmee de diefstal met geweld of afpersing gepaard gaat);
— indien het geweld of de bedreiging de dood tot gevolg heeft, zonder dat het misdrijf werd gepleegd met het oogmerk om te doden.
Indien deze verzwarende bestanddelen aanwezig zijn, wordt de poging tot diefstal gelijkgesteld aan het voltooide misdrijf, zoals is bepaald in het artikel 476 van het Strafwetboek 1867.
In al die gevallen kan de rechter eveneens een geldboete uitspreken als bijkomende straf (art. 52, § 1, tweede lid, Boek I, van dit wetboek).
Er moet worden opgemerkt dat de (roofmoord) doodslag gepleegd om de diefstal of de afpersing te vergemakkelijken of om de straffeloosheid ervan te verzekeren, onder de gelding van het Sw. 2024 wordt behandeld bij de misdrijven tegen de personen (misdrijven tegen het leven).
Art. 474 Sw. 2024 (Inwerkintreding 8 april 2026) Verzwarende factoren van diefstal en afpersing stelt:
“Bij de keuze van de straf of maatregel en de zwaarte ervan voor een in deze afdeling bedoeld misdrijf neemt de rechter in overweging dat:
1° het misdrijf werd gepleegd ten nadele van de werkgever van de dader;
2° het misdrijf werd gepleegd door een persoon met een openbare functie in het kader van de uitoefening van deze functie;
3° de dader een voertuig of enig ander al dan niet met een motor aangedreven tuig heeft gebruikt, om het misdrijf te vergemakkelijken of zijn vlucht te verzekeren;
4° het misdrijf werd gepleegd vanuit een discriminerende drijfveer.”
Commentaar:
De verzwarende omstandigheden die diefstal en afpersing kunnen verzwaren, maar niet zijn behouden als verzwarende bestanddelen, worden hier opgenomen als factoren waarmee de rechter rekening moet houden bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan.
Het gaat om de volgende factoren:
— het misdrijf werd gepleegd ten nadele van de werkgever van de dader;
— het misdrijf werd gepleegd door een persoon met een openbare functie in het kader van de uitoefening van deze functie;
— de dader een voertuig of enig ander al dan niet met een motor aangedreven tuig heeft gebruikt, om het misdrijf te vergemakkelijken of zijn vlucht te verzekeren;
— het misdrijf werd gepleegd vanuit een discriminerende drijfveer.
Met het oog op vereenvoudiging in het Sw. 2024 wordt afgezien van de verzwarende omstandigheid dat de diefstal werd gepleegd door middel van braak, inklimming of valse sleutels en wordt die voor de diefstal zonder geweld of bedreiging vervangen door het verzwarende bestanddeel dat bestaat uit de binnendringing in een private bewoonde ruimte.
Huisdiefstal of loondiefstal ART.464 Sw. 1867 Het betreft hier een gewone diefstal, maar met een persoonlijke (subjectieve) verzwarende omstandigheid, nl. het dienstverband in hoofde van de dader. • Diefstal gepleegd ten nadele van je werkgever • Diefstal gepleegd ten nadele van het cliënteel van de werkgever • Diefstal gepleegd op de werkplaats of werkuren ten nadele van een collega • Diefstal gepleegd door een zelfstandige die iets ontvreemd van zijn opdrachtgever. Art. 464. Strafwetboek 1867: "De gevangenisstraf is ten minste drie maanden, indien de dief een dienstbode of een loondienaar is, zelfs wanneer hij de diefstal gepleegd heeft ten nadele van andere personen dan die welke hij diende, maar die zich bevonden hetzij in het huis van de meester, hetzij in het huis waar hij hem vergezelde, of indien de dief een werkman, gezel of leerling is, die de diefstal heeft gepleegd in het huis, het werkhuis of het magazijn van zijn meester, of ook indien de dief een persoon is die gewoonlijk arbeid verricht in de woning waar hij gestolen heeft. Art. 465. In de gevallen van de vorige artikelen kunnen de schuldigen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33". Poging tot diefstalart. 466 S.w. 1867
Doordat diefstal een wanbedrijf is, is onder de gelding van het SW. 1867 ook de poging strafbaar, nu de strafbaarstelling van de poging uitdrukkelijk in de wet werd bepaald.
De poging tot diefstal veronderstelt dat alle bestanddelen van het misdrijf voltrokken zijn, doch de bedrieglijk wegneming of ontvreemding van de zaak niet voltooidis en aldus het misdrijf niet voltrokken is door één of meerdere omstandigheden, onafhankelijk van de wil van de dader.
Art. 466 Sw. Poging tot een van de diefstallen, in de vorige artikelen vermeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank.
Onder de gelding van het Sw 2024 dient de poging niet afzonderlijk strafbaar gesteld aangezien diefstal een opzettelijk misdrijf is waardoor de poging onder de gelding van het Sw. 2024 aldus steeds strafbaar is.
Verschil tussen diefstal en afpersing
Bij diefstal neemt de dader zelf een zaak weg, terwijl bij afpersing hij zich een zaak doet afgeven. Afpersing kan ook het bekomen van een handtekening beogen.
Diefstal kan gepleegd met of zonder geweld of bedreiging.
Bij afpersing is het geweld of de bedreiging een essentieel bestanddeel van het misdrijf.
Verschil tussen diefstal en misbruik van vertrouwen
Hij die het misbruik van vertrouwen pleegt eigent zich een zaak toe waarvan hij reeds het precair bezit heeft toevertrouwd gekregen.
Diefstal behelst een toe-eigening door de dief van een zaak die hij nog niet in het bezit had.
Het verschil tussen diefstal en misbruik van vertrouwen is niet steeds evident en wordt verschillend uitgelegd door de rechtsleer. De situatie waarin door de afgifte enkel de detentie, dus niet het precair bezit, wordt overgedragen, kan volgens de meeste auteurs aanleiding geven tot diefstal.(J. NIJPELS en J. SERVAIS, IV, article 491, nr. 15; A. MARCHAL en J.P. JASPAR, I, 1965, nr. 1343). Het onderscheid tussen overdracht van precair bezit en detentie is vaak niet evident.
Belang
Vanuit een maatschappelijk oogpunt, maar ook op kwantitatief vlak nemen de misdrijven diefstal en afpersing een prominente plaats in bij de bestraffing van misdrijven. De vermenigvuldiging en het samenvallen van de verzwarende omstandigheden maken de kwalificatie van de feiten zeer complex, wat weegt op het werk van de gerechtelijke actoren.
De invoering in het Sw. 2024 van het onderscheid in Boek I tussen “verzwarende bestanddelen” en “verzwarende factoren” biedt de gelegenheid om alle verzwarende omstandigheden opnieuw te onderzoeken teneinde ze als verzwarend bestanddeel of verzwarende factor te classificeren terwijl erop wordt toegezien dat het geheel coherenter en beter leesbaar is. Zo zijn de verzwarende bestanddelen van diefstal en afpersing het voorwerp van afzonderlijke bepalingen terwijl de verzwarende factoren worden samengebracht onder één bepaling.
Gelet op het bijzondere gevaar ter zake worden misdrijven met betrekking tot kernmateriaal behandeld in een afzonderlijke onderafdeling.
Het bedrag van de bijkomende geldboete
Voor de misdrijven die belangrijke financiële voordelen kunnen opleveren voor de dader (in het bijzonder bijvoorbeeld de misdrijven gelinkt aan de staat van faillissement, informaticafraude, uitbuiting van prostitutie van minderjarigen, mensenhandel, misbruik van vennootschapsgoederen, …) introduceert het Strafwetboek 2024 ontwerp reeds de geldstraf vastgesteld op basis van het verwachte of uit het misdrijf behaalde voordeel (artikel 55 van het Sw. 2024). Deze straf komt naast de verbeurdverklaring en kan oplopen tot het drievoud van het patrimoniaal voordeel dat men verwachtte of verkreeg. Deze nieuwe straf maakt het mogelijk, als een “spiegelstraf”, de dader op financieel vlak te bestraffen in verhouding tot de voordelen die hij uit het misdrijf heeft gehaald of hoopte eruit te halen (in voorkomend geval kan dit bedrag hoger zijn dan het huidige bedrag van de geldboete).