Misbruik van vertrouwen is de bedrieglijke verduistering of verspilling, ten nadele van een ander, van voorwerpen die men ontvangen had onder de verplichting van ze terug te geven of ze voor een bepaald doel te gebruiken of aan te wenden.
Het misdrijf misbruik van vertrouwen vereist een vrijwillige overdracht van het precair bezit van een in art. 491 Sw. 1867 bedoelde zaak aan de dader door of namens de eigenaar, alsmede het opzet van de dader zich de hem toevertrouwde zaak toe te eigenen of ze aan de eigenaar te ontnemen en aldus als eigenaar erover te beschikken.
Art. 475 Sw. 2024 (Inwerkingtreding 8 april 2026) Misbruik van vertrouwen stelt:
“Misbruik van vertrouwen is het met bedrieglijk opzet en ten nadele van een andere persoon verduisteren of verspillen van een roerend goed met economische waarde dat hem overhandigd is onder verplichting om het terug te geven of het voor een bepaald doel te gebruiken of aan te wenden.
Dit misdrijf wordt bestraft met een straf van niveau 3.”
Commentaar:
Het artikel 475 Sw. 2024 herneemt de definitie van het misbruik van vertrouwen onder de gelding van het Sw. 1867 maar beperkt zich tot het geven van een algemene definitie van het voorwerp van het misdrijf in plaats van de huidige opsomming.
Bestanddelen:
1) een materiële daad van verduistering of verspilling:
verduistering: het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de toevertrouwde zaak
verspilling: kan bestaan in vervreemding, een inpandgeving, een waarborgstelling van een persoonlijke schuld, een verbruik
2) bedrieglijk inzicht:
het oogmerk om zich een zaak van een ander toe te eigenen.
3) het bestaan van een mogelijke benadeling:
voldoende is dat door de bedrieglijke handeling een benadeling mogelijk zou zijn.
4) het voorwerp:
het gaat om alle zaken die het voorwerp van diefstal kunnen zijn. Onroerende goederen kunnen dus niet het voorwerp van een misbruik van vertrouwen uitmaken, de eigendomstitel daarentegen wel.
5) de voorafgaande afgifte:
de voorafgaande afgifte door de eigenaar of de benadeelde is geschied wanneer de betrokken dader nog ter goeder trouw was. = verschil met oplichting,; bij oplichting gebruikt de dader een valse naam, valse hoedanigheid of gebruik van listige kunstgrepen om zich een zaak toe te eigenen. Hij is reeds bij de overhandiging te kwader trouw.
6) het precair karakter van de afgifte:
een zaak werd overhandigd onder de verplichting om ze terug te geven of ze voor een bepaald doel te gebruiken of aan te wenden.
Het misdrijf misbruik van vertrouwen zoals bepaald in artikel 491 Strafwetboek 1867 en 475 Sw. 2024, bestraft in essentie de aanslag op het eigendomsrecht van ter bede overhandigde zaken die limitatief in dat artikel zijn opgesomd en het betreft roerende zaken die het voorwerp van een handel kunnen uitmaken en waarover men als eigenaar kan beschikken (Cass. 28/02/2017, juridat)
Misbruik van vertrouwen is een aflopend misdrijf dat is voltooid op het ogenblik dat de verduistering, dit is de wederrechtelijke toe-eigening, of de verspilling, dit is de roekeloze of nutteloze besteding met verlies van de zaak of de titel tot gevolg, en het bedrieglijk opzet zijn verenigd; een ingebrekestelling is geen constitutief bestanddeel van misbruik van vertrouwen en het is evenmin een noodzakelijk element om dit wanbedrijf te bewijzen, wanneer uit andere elementen blijkt dat de dader bedrieglijk heeft gehandeld.
Krachtens art. 16, eerste lid Voorafgaande Titel Sv. dient het bewijs van de overeenkomst op grond waarvan de pleger van het misbruik van vertrouwen verplicht was de zaak terug te geven of ze voor een bepaald doel te gebruiken of aan te wenden, ingeval die overeenkomst betwist wordt, overeenkomstig de regels van het burgerlijk recht te worden geleverd.
Deze bepaling wil voorkomen dat een eiser de burgerlijke bewijsregels zou omzeilen door de zaak voor de strafrechter te brengen.
Er is sprake van verspilling of verduistering in de zin van artikel 491 Sw. 1867 - 475 Sw. 2024 zodra de dader de goederen die hem door de eigenaar of rechtmatige gebruiker zijn overhandigd onder de verplichting om ze terug te geven of ze voor een bepaald doel te gebruiken, onttrekt aan het eigendomsrecht van die derde en erover beschikt animo domino. Het gegeven dat de goederen na de onttrekking nog kunnen worden teruggegeven, ontneemt het delictueel karakter niet aan de verduistering of verspilling.
Het van retentierecht door een schuldeiser is geen verduistering of verspilling.
Het misbruik van vertrouwen onderscheidt zich van diefstal door het feit dat het een vrijwillige overdracht inhoudt van het precaire bezit van een voorwerp bedoeld in het Strafwetboek aan de dader door of in naam van zijn eigenaar, alsook de intentie van de dader om zich het voorwerp dat hem werd toevertrouwd toe te eigenen of het te onttrekken aan de eigenaar en er in die hoedanigheid over te beschikken.
De voorwerpen waarop het misbruik van vertrouwen betrekking kan hebben worden onder de gelding van het Sw. 1867 limitatief opgesomd in artikel 491 van het Strafwetboek 1867 (“goederen, gelden, koopwaren, biljetten, kwijtingen, geschriften van om het even welke aard, die een verbintenis of een schuldbevrijding inhouden”). Deze lijst in het Sw. 1867 is zeer uitgebreid en beoogt in werkelijkheid elk roerend goed met economische waarde.
Voorafgaand aan het Sw. 2024 werd aangenomen dat enkel materiële roerende goederen het voorwerp konden uitmaken van een misbruik van vertrouwen. Het Sw. 2024 neemt de evolutie van de economische en technologische realiteit waarin meer en meer gedematerialiseerde en gedigitaliseerde waarden of goederen voorkomen in overweging door zowel de materiële als de immateriële roerende goederen op te nemen als voorwerp van het misbruik van vertrouwen.
Daarom werd in het Sw. 22024 de lijst met roerende goederen vervangen door een algemene benaming “roerend goed met een economische waarde”, waarbij het dus niet uitmaakt of het roerend goed materieel of immaterieel is.
De in de artikelen 478 tot en met 480 van het Strafwetboek 1867 bedoelde strafbare feiten betreffende bedriegerij omtrent de waarde van de munt, bedriegerij omtrent het verkochte goed en bedriegerij omtrent de huur van werk vallen ook onder deze bepaling.
Het moreel bestanddeel van het misdrijf van misbruik van vertrouwen bestaat in de bedoeling van de dader om zich met bedrieglijk opzet de hem toevertrouwde zaak toe te eigenen of ze te onttrekken aan wie ze toebehoort en er aldus als eigenaar over te beschikken.