Het weigeren te verhuren aan een homoseksueel koppel is een daad van discriminatie in strijd met de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding.
• Voorz. Rb. Gent 31 december 2003, Juristenkrant 2004 (weergave DE PRINS, D.), afl. 84, 1; , NjW 2004, afl. 60, 205, noot BREMS, E. Een homoseksueel koppel biedt zich bij een immobiliënkantoor aan als kandidaat voor de huur van een specifiek appartement.
Wanneer het kantoor enkele dagen later terug contact met het koppel opneemt, is het om mee te delen dat de eigenares van het appartement niet wenst te verhuren aan twee mannen of twee vrouwen. Deze verklaring werd door een gerechtsdeurwaarder geacteerd. De vordering tot staking op grond van artikel 19 § 1 Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding faalt echter omdat ze gericht is tegen de verkeerde personen.
• Voorz. Rb. Nijvel 19 april 2005, J.L.M.B. 2005, afl. 21, 934; , J.T. 2005, afl. 6183, 380, noot; , Juristenkrant 2005 (weergave KUSTERS, J.), afl. 110, 12. De voorzitter kan de staking bevelen van een discriminerende praktijk, zelfs wanneer die reeds een einde heeft genomen maar wanneer hij vaststelt dat er een risico voor recidive bestaat.
De vordering tot staking ingesteld door het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding en door twee particulieren tegen de personen die zij beschuldigen van een discriminatie in het kader van de verhuring van een woning werd aldus ontvankelijk verklaard, zelfs wanneer de vordering werd ingesteld nadat het gebouw ondertussen reeds verhuurd was aan een derde zodat het gebouw momenteel niet meer op de markt is.
Wanneer is bewezen dat de eigenaars het aangaan van het huurcontract hebben geweigerd dat hen door een vastgoedagent werd voorgesteld wegens de homoseksualiteit van de kandidaat-huurders, moeten zij worden veroordeeld tot het stoppen van het aannemen van een discriminerende houding ten aanzien van personen met een homoseksuele geaardheid in het kader van de verhuring van elk onroerend goed waarvan zij eigenaar zouden zijn, op straffe van een dwangsom van honderd euro per vastgestelde inbreuk.
De vastgoedagent werd niet veroordeeld omdat hij niet de bevoegdheid had om de huurovereenkomst te ondertekenen. Er kan hem niet worden verweten dat hij de verdere uitvoering van zijn contract niet heeft gestaakt, vooral omdat aangezien de eigenaars zelf aan een derde hadden verhuurd hij zich ermee vergenoegd heeft de betaling te eisen van een opzeggingsvergoeding, wat noch een discriminerende daad, noch enige medeplichtigheid aan een dergelijke daad vormt.
Strafwetboek 2024 van toepassing op feiten vanaf 8 april 2026
Art. 29 Sw 2024 stelt:
“Art. 29. De discriminerende drijfveer
De discriminerende drijfveer van de dader is een verzwarende factor bij alle misdrijven, behoudens in die gevallen waarin de wet van de discriminerende drijfveer een verzwarend bestanddeel maakt.
Een misdrijf wordt geacht te zijn gepleegd vanuit een discriminerende drijfveer wanneer een van de drijfveren van de dader bestaat uit de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, nationaliteit, geslacht, zwangerschap, bevalling, het geven van borstvoeding, medisch begeleide voortplanting, moederschap, gezinsverantwoordelijkheden, medische of sociale transitie, genderidentiteit, genderexpressie, seksekenmerken, seksuele oriëntatie, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, vermogen, geloof of levensbeschouwing, gezondheidstoestand, handicap, taal, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst en positie, ongeacht of dit criterium daadwerkelijk aanwezig is of slechts vermeend is door de dader.
Hetzelfde geldt wanneer een van de drijfveren van de dader erin bestaat dat het slachtoffer een band of vermeende band heeft met een persoon ten aanzien van wie hij haat, misprijzen of vijandigheid koestert wegens een of meer van de in het tweede lid aangehaalde werkelijke of vermeende criteria.”
Dit artikel herneemt de algemene verzwarende factor van de discriminerende drijfveer
Het kenmerk waarop de haat, het misprijzen of de vijandigheid gebaseerd is, dient niet noodzakelijk daadwerkelijk aanwezig te zijn in hoofde van het slachtoffer; het feit dat de dader meende dat een slachtoffer een bepaald kenmerk had dat de basis was voor zijn haat, misprijzen of vijandigheid volstaat.
Misprijzen moet geïnterpreteerd worden als “hypotheses waarbij een persoon als niet achtenswaardig (…) wordt beschouwd
Bovendien wordt het toepassingsgebied uitgebreid naar feiten waarbij een van de drijfveren van de dader erin bestaat dat het slachtoffer een band (of vermeende band) heeft met een persoon ten aanzien van wie hij haat, misprijzen of vijandigheid koestert wegens een of meer van de opgesomde discriminatiegronden (de zogeheten ‘discriminatie door associatie’).
Ten slotte maakt de bepaling het mogelijk om meervoudige discriminatie te identificeren. Dat is de situatie waarin een persoon wordt geviseerd op verschillende van de in deze bepaling vermelde discriminatiegronden.
zie ook: www.elfri.be - Artikel - Conversiepraktijken