De verkrijgende verjaring is een middel om door verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden door de wet bepaald, eigendom of een ander zakelijk recht te verkrijgen.
voorwaarden:
- een voortdurend bezit
- een onafgebroken bezit
- een openbaar bezit
- een niet dubbelzinnig bezit
- een bezit als eigenaar
- een bezit van minstens 30 jaar
Iedere persoon kan door verjaring verkrijgen en dit kan tegen ieder persoon worden ingeroepen.
Bezit is de grondslag van de eigendomsverkrijging door verjaring. Het bezit is een wezenlijke vereiste van de verjaring (vgl. Cass. 24 december 1964, Pas. 1965, I, p. 423). Het veronderstelt de materiële macht over een goed (het materieel bestanddeel) en de intentie om het goed voor zich te houden, ten titel van eigenaar. Dit bewijs van bezit dient door getuigen geleverd te worden. Het bezit dient op exclusieve wijze te worden uitgeoefend.
Verkrijgende verjaring is een wijze waarop de eigendom van een goed of zakelijk gebruiksrecht wordt verkregen door voortdurend, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig bezit, dat gedurende een bepaalde tijd heeft voortgeduurd.(artikel 3.26 Nieuw Burgerlijk wetboek)
De verkrijgende verjaring wordt vastgesteld:
• door rechterlijke uitspraak, met de bezitter als eiser of verweerder,
• of door akkoord tussen de titularis die het bezit verloren heeft en de bezitter
• of door eenzijdige verklaring van de titularis die het bezit verloren heeft.
Ook zichtbare erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door verkrijgende verjaring.
Duurtijd voor de verkrijgende verjaring
De termijn voor verkrijgende verjaring bedraagt tien jaar. Indien de bezitter echter te kwader trouw is bij de aanvang van zijn bezit, bedraagt de termijn voor verkrijgende verjaring dertig jaar.
De verjaringstermijn wordt geschorst door de totale duur van de bezitsberoving bedoeld in artikel 3.19, § 3, 4°, indien zij langer duurt dan één jaar. De verjaringstermijn wordt ook gestuit of geschorst overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
De artikelen 2265 tot 2269 van het oude BW dus ook met betrekking tot twintigjarige verjaring worden door de wet van 4 februari 2020 opgeheven.
Voor de verkrijgende verjaring door 30-jarig bezit wordt door geen enkele wetsbepaling vereist dat de partij, die er zich op beroept, de juiste draagwijdte van haar rechten zou kennen.
Dit bezit dient deugdelijk te zijn, niet aangetast door gebreken. Niettemin is het wel mogelijk dat het in bezit nemen een onrechtmatig karakter heeft, doordat bijvoorbeeld de bezetting te kwader trouw gebeurt. De verkrijgende verjaring treedt ook in bij volkomen onrechtmatige bezetting van een goed. Men voert hier de rechtszekerheid als rechtvaardiging aan (vgl. P. HAMELINCK en S. SNAET, "Bezit van onroerend goed en verkrijgende verjaring (usucapio)" in X, Het onroerend goed in de praktijk, losbl., afl. 87).
De bezitter, ook zonder wettelijke titel, ook te kwader trouw, verkrijgt na 30 jaar de eigendom of het zakelijk recht waarop de verjaring betrekking heeft. De gemeenrechtelijke 30-jarige verjaringstermijn voorzien in artikel 2262 BW veronderstelt dus een deugdelijk bezit (art. 2228 et seq. BW) en het verloop van een termijn.
De wettige titel is de rechtshandeling die eigendom of een zakelijk recht zou overdragen indien de rechtsvoorganger de ware eigenaar zou zijn geweest. De bezitter moet zich op een wettige titel kunnen beroepen, geen putatieve, noch een declaratieve. De verjaring kan maar gelden voor de goederen die in de titel omschreven zijn. Zo kan een strook grond die er niet in voorkomt, niet verkregen worden door de korte verjaring. Titels met vormgebreken of nietige titels kunnen niet als grondslag dienen voor de korte verjaring. Ook bij volstrekte nietigheid om andere redenen dan vormgebreken is er geen verkorte verjaring. Als de titel slechts relatief nietig is, komt de korte verjaring wel in aanmerking.
De goede trouw bestaat in de mening dat de rechtsvoorganger de ware eigenaar was en het volstaat dat er goede trouw was op het ogenblik van de bezitsverkrijging. De bezitter die later verneemt dat zijn rechtsvoorganger niet beschikkingsbevoegd was, blijft dus genieten van de verkorte verkrijgende verjaring. De goede trouw wordt vermoed.
De verjaring begint te lopen vanaf de dag van de bezitsuitoefening, dit is met de eerste daad van bezit, dat wil zeggen vanaf de dag van de bezitsverkrijging of de bezitsverschaffing. Er is een wettelijk vermoeden ten gunste van de tegenwoordige bezitter, die bewijst voorheen het bezit te hebben gehad, dat hij ook in de tussentijd het bezit had van het goed (cf. art. 2234 BW). Volgens artikel 2235 BW kan men bij zijn eigen bezit dit van zijn rechtsvoorganger voegen, om het even op welke wijze men hem is opgevolgd.
De verjaring kan gestuit en geschorst worden.
Degene die een stuk grond bezit, wordt beschouwd als de bezitter ervan: hij heeft immers de feitelijke macht met de bedoeling de zaak voor zich te houden. De werkelijke eigenaar verliest niet dadelijk zijn rechten op de zaak. Het is pas wanneer de werkelijke eigenaar zeer lang blijft stilzitten dat zijn recht kan teloorgaan, doordat de bezitter van zijn kant eigenaar is geworden door de werking van de verkrijgende verjaring