De vergoedende interest is de intrest die wordt toegekend als een aanvullende vergoeding om het nadeel van de schadelijder te verzachten die voortspruit uit de vertraging in de uitbetaling van de schade. De interest voet wordt hierbij principieel door de rechter bepaald die niet gebonden is aan de wettelijke rente. Indien er een contractuele conventionele nalatigheidsrente wordt in rekening gebracht kan de rechter deze verminderen.
Volgens het Hof van Cassatie is de vergoeding wegens muntontwaarding een andere vergoeding voor andere schade, waardoor de rechter de schadevergoeding eerst mag aanpassen en begroten rekening houdende met de inflatie om op dit bedrag een vergoedende rente toe te staan (Cass. 07/09/2018, RW 209-2020, 349). Dit belet volgens ons evenwel niet dat de rechter in zijn beslissing een vergoedende rentevoet bepaalt die zowel rekening houdt met de muntontwaarding als met het nadeel van de vertraging in uitbetaling.
Vergoedende interest maakt een integrerend deel uit van de vergoeding die voor het herstel van de door een fout veroorzaakte schade wordt toegekend en vormt een aanvullende vergoeding ter compensatie van de schade die voortvloeit uit de vertraging die bij de schadeloosstelling is opgelopen. In zoverre de vertraging is te wijten aan de schuld of de nalatigheid van de benadeelde, heeft deze laatste geen recht op vergoeding.
Vergoedende intresten vormen de compensatie voor de bijkomende schade die ontstaat doordat de schade niet onmiddellijk werd vergoed. Als zodanig maken zij deel uit van de schadeloosstelling (vgl. o.m. Cass. 5 september 2013,
RGAR 2014, nr. 15.111). De intrestvoet hiervan dient bijgevolg
in concreto door de rechter te worden bepaald (in die zin: Cass. 6 januari 1993,
Pas. 1993, I, 11) en geen enkele wettelijke bepaling verplicht de rechter om de wettelijke rentevoet toe te passen (in die zin: Cass. 30 september 2009, AR nr. P.081102.F).
De schade die ontstond door te late uitbetaling, bestaat in de gederfde opbrengst die de benadeelde met het te ontvangen bedrag had kunnen verwerven. Deze schade dient te worden begroot door vergelijking met de opbrengst die met een normale belegging van de geldsom te krijgen was.
Het is derhalve verkeerd om onverkorte toepassing te maken van de wettelijke rentevoet voor de vergoedende intresten.
Wanneer de marktrente lager ligt dan de wettelijke rente is het niet verantwoord om de vergoedende intresten in deze periode toe te kennen aan de wettelijke rente. Anders oordelen, zou neerkomen op vergoeding van een niet-bestaande schade.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.241. Compensatoire interest
Bij vertraging in de betaling van een waardeschuld heeft de schuldeiser recht op integraal herstel, tenzij in de gevallen bepaald bij wet of contract.
De compensatoire interest is verschuldigd vanaf het ontstaan van de schade.”
Ondertitel 7. Maatregelen ter bescherming van de rechten van de schuldeiser
Commentaar (Bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.241 (nieuw) Burgerlijk Wetboek verankert het jurisprudentiële regime voor compensatoire interesten en bevestigt de soevereine appreciatiebevoegdheid van de rechter terzake .
Compensatoire interesten worden, als onderdeel van het herstel van de schade, onverkort beheerst door het beginsel van het integrale herstel van de schade op de dag van de uitspraak (zie ook artikel 5 237 (nieuw) BW).
De schuldeiser lijdt schade door de vertraging waarmee de schuldenaar de door hem verschuldigde schadevergoeding betaalt. Het is aan de schuldeiser om het bestaan en de omvang van deze schade te bewijzen en het komt aan de feitenrechter toe om soeverein het bestaan en de omvang van de schade te beoordelen.
In tegenstelling tot de moratoire interesten wordt de vergoeding niet forfaitair bepaald maar op grond van de werkelijk geleden schade. De werkelijk geleden schade moet vergoed worden, niet meer en ook niet minder. Dit beginsel van het integrale herstel van de schade verklaart ook dat de rechter vrij de toe te passen interestvoet bepaalt en dat de schuldeiser andere schade kan bewijzen.
Het staat de rechter ook vrij om de forfaitaire regeling voor moratoire interesten van overeenkomstige toepassing te verklaren op compensatoire interesten als dit gepast blijkt om de werkelijk geleden schade te herstellen (cf. B. DE TEMMERMAN, “Interest bij schadevergoeding uit wanprestatie en onrechtmatige daad. Een stand van zaken, tevens aanleiding tot een kritische beschouwing over de grondslagen van het Belgisch schadevergoedingsrecht”, T.P.R. 1999, p. 1370, nr. 46).
Huidige bepalingen gelden onder voorbehoud van een afwijkende wet of afwijkend contract.
Het aanvangspunt van compensatoire interest (vanaf het ontstaan van de schade) staat een berekening ervan vanaf een gemiddelde datum of vanaf de consolidatiedatum niet in de weg. Beide berekeningswijzen respecteren dit aanvangspunt en bieden pragmatische oplossingen, wanneer de schade bijvoorbeeld niet op een precies tijdstip ontstaat maar gespreid over een bepaalde periode.
Zodra een rechter in zijn uitspraak de waardeschuld heeft bepaald, verandert zij in een geldschuld waarop de regels inzake geldschulden van toepassing zijn.
Vergelijk (moratoire rente enkel voor geldschulden in tegenstelling tot moratoire rente voor waardeschulden)
Uittreksel uit het (nieuw) BW
“Art. 5.240. Moratoire interest
Onverminderd het recht op buitengerechtelijke invorderingskosten, bestaat het herstel verschuldigd wegens vertraging in de nakoming van een geldschuld uitsluitend in de interest aan de wettelijke interestvoet, behoudens de uitzonderingen waarin de wet of het contract voorzien.
Deze moratoire interest is verschuldigd zonder dat de schuldeiser het bestaan en de omvang van de schade hoeft te bewijzen.
Zij is verschuldigd vanaf de dag van de ingebrekestelling, tenzij de wet of het contract ze van rechtswege doet lopen.
Bij een opzettelijke fout van de schuldenaar kan het herstel de interest aan de wettelijke interestvoet te boven gaan.”
Commentaar (Bron: Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek)
Art. 5.240 (nieuw) Burgerlijk Wetboek herformuleert oud artikel 1153, eerste tot en met vierde lid. De termen “wettelijke interest” en“opzet” worden vervangen door de preciezere termen “interest aan de wettelijke interestvoet” en “opzettelijke fout”.
Moratoire interesten hebben tot doel de bijkomende schade te vergoeden die de schuldeiser lijdt door de vertraging waarmee de schuldenaar een geldschuld betaalt.
Zonder deze bepaling zou aan de schuldeiser toekomen om het bewijs van het bestaan en de omvang van de geleden schade te bewijzen en aan de rechter om het bestaan en de omvang soeverein te bepalen.
De wetgever stelt in deze bepaling evenwel een dubbel wettelijk onweerlegbaar vermoeden in.
Enerzijds wordt het bestaan van de schade vermoed, wanneer een schuldenaar met vertraging een geldschuld betaalt.
Anderzijds wordt de omvang van de schade forfaitair bepaald op de interest aan de wettelijke interestvoet.
De term “uitsluitend” bevestigt dat noch de schuldeiser kan bewijzen dat hij een grotere schade heeft geleden, noch de schuldenaar kan bewijzen dat de schuldeiser een kleinere schade heeft geleden.
Dit betekent ook dat de schade geleden door de vertraging waarmee de geldschuld wordt betaald, geacht wordt volledig gedekt te zijn door de toekenning van interesten aan de wettelijke interestvoet.
Een uitzondering geldt voor de buitengerechtelijke invorderingskosten, waarvan het bestaan en de omvang moeten worden bewezen.
In geval van opzettelijke fout van de schuldenaar, kan de schadevergoeding de interesten aan de wettelijke interestvoet te boven gaan, bijvoorbeeld interest aan een hogere interestvoet. De schuldeiser moet in dat geval het bestaan en de omvang van de werkelijk geleden schade ten gevolge van de vertraging in de nakoming en andere schade bewijzen.
De wet of het contract kunnen in uitzonderingen voorzien. Een voorbeeld van een wettelijke uitzondering is art. 6 van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. De schuldeiser van een geldschuld uit een handelstransactie heeft recht op een redelijke schadevergoeding voor gerechtelijke en buitengerechtelijke invorderingskosten.
Daarnaast is art. 5.240 (nieuw) Burgerlijk Wetboek van aanvullend recht, waardoor conventionele uitzonderingen toegelaten zijn. De partijen kunnen ervan afwijken en in hun contract een hogere of lagere interestvoet bedingen. De partijen kunnen ook een bijkomende schadevergoeding bedingen, bijvoorbeeld ter vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten. Er is dan sprake van een schadebeding, waarop artikel 5.88 van toepassing is.
De interest aan de wettelijke interestvoet verwijst zowel naar de algemene interestvoet (voorzien door de Wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest) als naar bijzondere wettelijke interestvoeten, vervat in bijzondere wetgeving. Een belangrijk voorbeeld is de bijzondere wettelijke interestvoet, zoals bepaald in artikel 5 van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
Het vertrekpunt van het lopen van de moratoire interesten is de ingebrekestelling (voorzien in artikel 5 231 (nieuw) BW . Een voorbeeld van een uitzondering (waar de wet de interest van rechtswege doet lopen) is artikel 5 van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
Oud art. 1153, vijfde lid is overgebracht naar artikel 5.88, § 3 (nieuw) BW (schadebeding): wanneer een interest is bedongen voor het geval van vertraging in de betaling van een geldsom, is paragraaf 2, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. De rechter kan bij matiging de schuldenaar niet veroordelen tot een interest die lager is dan de wettelijke interest.