Wie inschrijft op een openbare aanbestedingen moet zich te conformeren naar de regels die daartoe werden uitgewerkt o.m. artikel 15 §3 K.B. 22.04.1977, dat uitdrukkelijk toepasselijk werd verklaard in de aanbestedingsdocumenten. Bij deze verplichting hoort de aflevering van een R.S.Z. attest .
Artikel 15 §3 KB 22.04.1977 bepaalt dat de Belgische inschrijver die personeel tewerkstelt bij haar inschrijving, opdat deze als regelmatig kan worden beschouwd, een attest van de RSZ moet voegen waaruit blijkt dat zij voldaan heeft aan de voorschriften inzake bijdragen voor de sociale zekerheid en de bestaanszekerheid; zij wordt geacht aan deze verplichting voldaan te hebben indien zij aan de RSZ al de vereiste aangiften heeft toegezonden, tot en met die welke slaan op het voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal ten opzichte van de dag van de opening van de inschrijvingen, en op deze aangiften geen verschuldigde bijdragen van meer dan 60.000 frank (thans 1.487,36 euro) moet vereffenen tenzij zij voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen waarvan zij de termijnen strikt in acht neemt.
Zelfs wanneer de schuld aan bijdragen groter is dan 60.000 frank, thans 1.487,36 euro, wordt de inschrijving niet als onregelmatig beschouwd wanneer zij als inschrijver, alvorens de beslissing tot het gunnen van de opdracht wordt genomen, aantoont dat zij, de dag waarop het attest haar toestand bepaalt, op de Staat of op één of verscheidene publiekrechtelijke rechtspersonen, een of meer zekere en opeisbare schuldvorderingen bezit waarvan het bedrag, op 60.000 frank (thans 1.487,36 euro) na, tenminste gelijk is aan dat der bijdragen waarvoor zij met de betaling achterstaat.
De Belgische Staat mag geen gevolg geven aan een aanbesteding met een ontbrekend RSZ attest of attesten die niet volledige referteperiode dekken, zonder de gelijkheid van de inschrijvers in het gedrang te brengen.
De openbare aanbesteder kan met betrekking tot de voormelde regel van art. 15 §3 K.B. 22 april 1977 correctief optreden, hetgeen haar wordt toegelaten door artikel 15 §5 van het K.B. dat bepaalt dat wanneer het attest van de RSZ niet bij de inschrijving is gevoegd of niet voor de opening van de inschrijving toekomt, het bestuur kan, "zonder dat hieruit enig recht voor de inschrijvers kan ontstaan" met alle middelen die het dienstig acht, inlichtingen inwinnen nopens de toestand ten aanzien van de bijdragen voor sociale zekerheid en voor bestaanszekerheid. Het bestuur kan o.m. per aangetekend schrijven aan de R.S.Z. om mededeling van deze toestand verzoeken.
De inschrijving wordt als regelmatig beschouwd indien uit de inlichtingen ingewonnen door het bestuur blijkt dat de inschrijver aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
Ten blijke van deugdelijk bestuur kan de Belgische Staat van deze bepaling toepassing maken kan inlichtingen inwinnen bij de R.S.Z.. Zij is hiertoe niet verplicht deze onderzoeksmaatregel aan de inschrijver kenbaar te maken
Wanneer de Belgische Staat, na vastgesteld te hebben dat de inschrijver op de aanbesteding geen conform artikel 15 §3 vereist attest heeft overgemaakt, vervolgens geconfronteerd wordt met een negatief attest uitgaande van de R.S.Z. gedagtekend waaruit blijkt dat de inschrijver op de aanbesteding. aan de R.S.Z een betalingachterstaand had, dient zij geen verder onderzoek meer uit te voeren, geen verdere inlichtingen meer in te winnen en is zij verplicht de inschrijvingen van de inschrijver te weren als onregelmatig.
De Belgische Staat is er niet toe gehouden de inhoudelijke juistheid van de attesten die door de R.S.Z. worden afgeleverd na te zien.
Wanneer uit feitelijke gegevens kan vastgesteld dat de inschrijver op het ogenblik van haar inschrijving KENNIS HAD van een onjuiste, toestand bij de R.S.Z. en dat zij op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van een niet regelmatige inschrijving, treft de inschrijver aldus zelf fout.
De omstandigheid dat de Belgische Staat aan de inschrijver nog andere werken had toevertrouwd is niet van aard te bewijzen dat zij de dag voor de opening van de inschrijvingen met haar sociale zekerheid in orde was en is overigens zonder belang bij de beoordeling van de vordering van de inschrijver.
Duizenden werkgevers zijn aangesloten bij de R.S.Z. Aan ieder van die werkgevers wordt een individueel nummer toegekend, dat op iedere aangifte bij de R.S.Z. vermeld staat. Dit identificatienummer is a.h.w. de identiteitskaart van de werkgever bij de R.S.Z.
Wanneer aan de R.S.Z. via het sociaal secretariaat van SE. bedragen worden overgemaakt met een R.S.Z.-nummer dat niet dat is van de inschrijver, maar van een andere werkgever, dan gaat daarbij het sociaal secretariaat in de fout en niet de R.S.Z., die gerechtigd is de bedragen te boeken op het krediet van de werkgever met het aangeduide (en bestaande) R.S.Z.-nummer.
Een Sociaal Secretariaat, dat de dossiers van verschillende werkgevers beheert, weet al te best dat correcte referenties noodzakelijk zijn voor een degelijk beheer van haar dossiers. Zo is dit ook bij de R.S.Z. Het sociaal secretariaat is er bij iedere storting toe gehouden correcte gegevens te vermelden. De omstandigheid dat er naast de naam van het foutieve inschrijvingsnummer ook melding werd gemaakt van de naam van de inschrijver op de aanbesteding. is niet van aard om de begane fout te verschonen, meer nog die fout in de schoenen van de R.S.Z. te schuiven. Aan de hand van deze naam zonder vermelding van enige vennootschapsvorm kan de RSZ nooit op een correcte wijze de overgeschreven bedragen boeken.
In acht genomen het vorenstaande wordt het feit dat de betrokkene SE. als onregelmatige inschrijver werd geweerd op basis van een op dat ogenblik onjuist RSZ-attest, terwijl zij in feite de laagste regelmatige inschrijver was, voor 50 % toegeschreven aan de fout van het sociaal secretariaat en voor de overige 50 % aan de eigen passiviteit van de inschrijver zelf.