Overeenkomstig artikel 1576, eerste lid Ger.W. worden huur- en pachtgelden vanaf het exploot van uitvoerend onroerend beslag voor onroerend gehouden om, samen met de prijs van het onroerend goed, volgens de rang van de hypotheken te worden verdeeld. Aangezien de huurgelden als onroerend worden beschouwd, is een derdenbeslag onder de huurder/pachter door andere schuldeisers niet meer mogelijk.
Een schuldeiser kan wel in het kader van een uitvoerend onroerend beslag verzet doen in handen van de huurders en pachters van de inbeslaggenomen onroerende goederen (art. 1576, tweede lid Ger.W.), wat geïntimeerde deed bij exploot van 26.05.2017, kort na de hernieuwing van het onroerend beslag op 19.05.2017.
Door het verzet treden de gevolgen van een beslag in: de huurvordering wordt onbeschikbaar. Het verzet in handen van de huurders/pachters verhindert dat deze zich nog op compensatie beroepen met een tegenvordering die na het verzet is ontstaan. Volgens bepaalde auteurs betreft het verzet op grond van artikel 1576 Ger.W. een vereenvoudigde vorm van beslag (zie E. Dirix, Tw.Beslag in APR, 550, nr. 898). Appellant erkent zelf in zijn conclusie dat het verzet een vorm van bewarend beslag onder derden zou betreffen.
Het verzet geschiedt bij exploot waarin aan de huurders/pachters wordt betekend dat zij voortaan niet meer mogen betalen aan de beslagene, dat zij de verdere betalingen dienen te verrichten in handen van de Deposito- en Consignatiekas en dat zij verplicht zijn om binnen de 15 dagen een verklaring af te leggen zoals bepaald in artikel 1452 Ger.W.
Het verzet strekt ertoe dat de huur- en pachtgelden die vanaf het uitvoerend onroerend beslag voor onroerend worden gehouden, onbeschikbaar worden teneinde samen met de prijs van het onroerend goed te worden verdeeld.
Artikel 1576, tweede lid Ger.W. bepaalt uitdrukkelijk dat de vormen en de termijnen van artikel 1452 Ger.W. van toepassing zijn.
De verklaring van derde-beslagene moet overeenkomstig artikel 1542 Ger.W. gebeuren binnen de 15 dagen na het beslag en nauwkeurig alle dienstige gegevens vermelden voor de vaststelling van de rechten van partijen. Dit houdt in dat de derde-beslagene de oorzaak en het bedrag van diens schuld, de dag van haar opeisbaarheid en in voorkomend geval de modaliteiten van de schuld moet vermelden. Ook indien de derde-beslagene geen schuld (meer) heeft, moet hij dit melden.
De tijdige afgifte van deze verklaring is van belang voor de beslagleggende schuldeiser, omdat zij hem in staat stelt zo spoedig mogelijk te vernemen of de huurder/pachter al dan niet schuldenaar is van zijn debiteur.
In artikel 1576 m.b.t. het verzet in handen van huurders en pachters waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de vormen en termijnen van art. 1452 Ger.W. voor het opstellen van de verklaring door de huurder/pachter, wordt evenwel niet bepaald welke sanctie toepasselijk is indien de huurder/pachter de verklaring niet tijdig of onvolledig/onjuist zou hebben afgelegd zoals vereist door het artikel 1452 Ger.W.
Hoewel de sancties van de artikelen 1451 en 1456 Ger.W. inzake bewarend beslag volgens bepaalde auteurs voor analogische toepassing vatbaar zijn (zie Dirix, E., Tw.Beslag in APR, 3e editie, 550, nr. 989), blijkt dit niet uit de tekst zelf van artikel 1576 Ger.W., dat er vooral op gericht is de huur- en pachtgelden na uitvoerend onroerend beslag veilig te stellen voor de beslagleggende schuldeiser.
Te dezen stelde het hof van oordeel te zijn dat, bij gebreke aan uitdrukkelijke bepaling in artikel 1576 Ger.W., dat uitsluitend verwijst naar de vormen en termijnen van artikel 1452 Ger.W. maar niet naar de sanctie bij miskenning van deze bepaling, niet kan worden aangenomen dat de strenge sanctie van de schuldenaarsverklaring na bewarend derdenbeslag van toepassing kan zijn, en zeker niet de nog veel strengere sanctie van de schuldenaarsverklaring na uitvoerend derdenbeslag houdende een effectieve veroordeling tot betaling van een deel of het geheel van de oorzaken van het uitvoerend beslag, zoals door geïntimeerde gevorderd en door de eerste rechter toegekend.
Het hof kon te dezen niet om de vaststelling heen dat het beslag, dat aanleiding gaf tot dit geschil, een uitvoerend onroerend beslag was en niet een uitvoerend beslag onder derden.
De wettelijke sanctie van de schuldenaarsverklaring tot de oorzaken van het uitvoerend beslag, met een veroordeling tot effectieve betaling van het geheel of een deel van de oorzaken van het beslag, voorzien in artikel 1542 Ger.W., werd volgens het hof door de eerste rechter ten onrechte toegepast, nu er geen wettelijke grondslag is om aan te nemen dat de strenge sanctie van deze bepaling in casu van toepassing is.
De gevraagde exorbitante sanctie kon dan ook naar het oordeel van het hof niet naar analogie worden toegepast op een situatie waarin er geen sprake is van een uitvoerend derdenbeslag maar enkel van een uitvoerend beslag op onroerend goed, gevolgd door een verzet in handen van de huurder/pachter tegen de afgifte van de huur/pachtgelden.
De sancties van de artikelen 1451 en 1456, a fortiori deze van artikel 1542 zijn naar het oordeel van het hof niet vatbaar voor analogische toepassing.
Bovendien maakte de verzetsakte enkel melding van artikel 1452 en bevatte de akte niet de tekst van de artikelen 1451 tot 1456 Ger.W. noch de waarschuwing aan de huurders/pachters dat zij zich naar de bepalingen ervan moeten gedragen, in de veronderstelling dat de sanctie van artikel 1456 Ger.W. inzake de verklaring na bewarend derden beslag, doch niet deze van 1542 Ger.W. inzake de verklaring na uitvoerend derdenbeslag van toepassing zou zijn.