Na het betekenen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met opzegging, kunnen werkgever en werknemer een overeenkomst sluiten bij wijze van dading. De wederzijds toegevingen kunnen vrijstelling van prestaties behelzen tijdens de opzeggingstermijn met doorbetaling van zijn loon, met afstand van alle verdere aanspraken en vorderingsrechten.
Een dading kan geen afbreuk doen aan rechten die de openbare orde raken, zoals het recht op arbeidsduurvermindering.
Een dading kan geen afstand inhouden van rechten die de openbare orde raken, waaronder de bepalingen inzake de arbeidsduur. Hierbij kan verwezen naar het cassatiearrest van 9 januari 1984, JTT 1984, 363. Dit cassatiearrest handelt over een beding dat de werkgever vrijstelt van de verplichting om de loonsverhogingen ingevolge de arbeidsduur te betalen. Een dergelijk beding is nietig, maar vervolgens wordt in het arrest een onderscheid gemaakt tussen de verhogingen die ingevolge de arbeidsduurregeling verschuldigd zijn en waarvan niet kan worden afgeweken enerzijds, en het gewone loon dat vrij bepaald wordt mits de baremaminima worden nageleefd. Het arrest leidt daaruit af dat over dit laatste wel een overeenkomst kan worden gemaakt, bv. in de zin dat het vaste maandloon het gewone loon voor overuren bevat.
In het antwoord van de minister op een parlementaire vraag (Kamer, Vragen en antwoorden, zittingsperiode 53, vraag 5 juli 2012, B077, antwoord 13 augustus 2012, https://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=qrva&language=nl&cfm=qrvaXml.cfm?legislat=53&dossierID=53-b077-672-0278-2011201209568.xml). bevestigt de minister dat de arbeidsduurregeling van openbare orde is, maar hij verduidelijkt daarbij correct: “Vooreerst moet ik opmerken dat arbeidstijd en loon in beginsel los van elkaar staan. Het loon wordt immers conventioneel geregeld; enkel de bepalingen van de arbeidsduurregeling raken de openbare orde.”
In voorliggend geschil gaat het niet over een overeenkomst over de arbeidsduur, maar wel over de toepassing van de 38-urenweek door het toekennen van arbeidsduurvermindering, wanneer er veertig uren werden gewerkt en over de betaling van de arbeidsduurverminderingsdagen.
Een vordering die betrekking heeft op betaling is een gewone loonvordering; in die zin raakt ze niet aan de openbare orde. Dat neemt niet weg dat de bij een individuele overeenkomst bepaalde loonvorming wel de minimabepalingen van de cao’s moet naleven. Maar deze regels zijn enkel van dwingend recht, zodat er afstand van kan worden gedaan nadat het recht is ontstaan (Cass. 13 oktober 1997, JTT 1998, 159; Arbh. Brussel 4 december 2012, JTT 2013, 179).
Hieruit vloeit voort dat partijen middels dading afstand kunnen doen van hun vorderingsrecht voor de betaling van het loon voor arbeidsduurvermindering of de compensatie van de niet-opgenomen verminderingen voor de periode die aan die datum voorafging. Deze compensatie was verschuldigd bij het einde van de voorziene recuperatieperiode. In die mate is de dading niet in strijd met de openbare orde.
Outplacement
Werkgevers moeten binnen vijftien dagen na het einde van de opzeggingstermijn aan de bediende een outplacementaanbod bij CEVORA doen, maar wanneer de werkgever dit nalaat, kan de bediende dit rechtstreeks schriftelijk aan CEVORA vragen. Hij beschikt daartoe over zes maanden na de beëindiging.
Wanneer de werkgever in strijd met de toepasselijke in een paritair comité gesloten cao na het einde van de opzeggingstermijn van de bediende niet tijdig een outplacementaanbod doet, maar de bediende zelf nalaat outplacement aan te vragen bij de VZW CEVORA en bij de RVA, heeft de bediende door dit verzuim van de werkgever geen recht op een schadevergoeding.