De aanspraak op de gerechtskosten gaat niet verloren en is ook niet verwerkt indien de procespartijen of een van het nalaat deze kosten te begroten.
Met toepassing van hen tweede lid van art. 1021 Ger.W. wordt in die omstandigheden de beslissing over de kosten immers “geacht te zijn aangehouden”. Het rechterlijk gewijsde of het definitief karakter van de einduitspraak zal dan ook vruchteloos worden ingeroepen tegen een verzoek tot vereffening van kosten.
De rechtsmacht van de rechter is m.a.w. nog niet volledig uitgeput: hij behoudt – ondanks zijn einduitspraak over de (grond van de) zaak – rechtsmacht, zij het enkel en alleen voor wat de beslissing over de vereffening van de gerechtskosten betreft. Het geding kan hiervoor nog worden hervat en voortgezet.
Het betreft een eenvoudige rechtspleging. De meest gerede of belanghebbende partij zal dus na de eindbeslissing en nadat zij (alsnog) een omstandige opgave heeft gedaan van haar kosten, opnieuw een vaststelling met rechtsdag moeten vragen. Een nieuwe gedinginleidende akte is niet vereist. Een verzoekschrift op tegenspraak volstaat. Nadat de partijen zijn gehoord, zal de rechter dan zijn volledige rechtsmacht uitputten, door ook over de vereffening van de kosten uitspraak te doen.
Bij een vergissing begaan door een partij in de bepaling van de gerechtskosten, waarbij de kosten werden begroot (weze het ingevolge de vergissing van een partij) kan evenwel geen toepassing maken van art. 1021 Ger.W. Er is in onderhavige zaak immers geen sprake van (nog) aangehouden gerechtskosten, in de zin van voormelde wetsbepaling.
Los van het feit dat in het hierboven vermelde arrest van dit Hof van 4 mei 2016 geen kosten worden aangehouden, zij opgemerkt dat alle kosten door partijen, inbegrepen verzoeker, ook daadwerkelijk waren begroot.
De onjuiste opgave van kosten door partijen in hun conclusies, die door de rechter naderhand wordt overgenomen, kan niet worden rechtgezet via een procedure overeenkomstig art. 1021 Ger.W. De procedure op grond van art. 1021 Ger. W.
Los van het feit dat de opgave van gedingkosten op grond van art. 1021, eerste lid Ger.W. wel degelijk kan of moet worden beschouwd als een gevorderde zaak – getuige het feit dat ook het beschikkingsbeginsel en het verbod te statueren ultra petita hierop van toepassing is (zie en vergelijk o.a. met: Cass. 18 september 2014, Arr.Cass. 2014, p. 1918, nr. 533), dient te worden opgemerkt dat er wanneer de kosten reeds werden begroot en een partij deze kosten wil aanvullen of rechtzetten dit neerkomt op het nastreven van een nieuwe titel.
Art. 1021 Ger.W. kan geen afbreuk doen aan de algemene regel dat de rechtsmacht van de rechter is uitgeput door een einduitspraak te vellen. Art. 1021 Ger.W. is enkel bestemd om (gerechts)kosten, waaromtrent reeds een principiële beslissing is genomen door de rechter in de einduitspraak overeenkomstig art. 1017 Ger.W., naderhand in concreto (d.w.z. cijfermatig) te gaan begroten en vereffenen.
De rechter die zijn rechtsmacht heeft uitgeput, mag niet meer ingrijpen in de materiële rechtsverhouding tussen de partijen, zoals bepaald in de (eind)uitspraak, wat inhoudt dat hij deze rechten niet mag wijzigen (uitbreiden, respectievelijk beperken).