Of er sprake is van samenwoning, hangt niet af van affectieve, maar van financiële criteria. De vraag is of er financieel-economische voordelen worden gehaald uit het delen van een woning (Cass. 9 oktober 2017, RW 2017-18, 1452, noot), zoals de vraag of er noemenswaardige besparingen worden gerealiseerd en of er op financieel vlak een verdeling van de kosten is.
Er is geen sprake van samenwoning wanneer de betrokkenen een eigen eigen woning hebben, dat ze die betalen en daadwerkelijk gebruiken.
Het feit regelmatig bij mekaar te zijn maakt nog niet dat partijen samenwonen. Het feit een laag nutsverbruik te maken weegt niet op tegenover de overige vaststellingen die globaal genomen geenszins wijzen op een gemeenschappelijke samenwoning. Laag nutsverbruik kan wijzen op een LATrelatie. Van belang is verder dat er uit de relatie geen noemenswaardige financiële voordelen worden geput en de financiële rekeningen niet vermengd zijn.
Om te kunnen besluiten dat twee of meer personen die onder hetzelfde dak wonen hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen en dus samenleven, is vereist dat zij een economisch-financieel voordeel behalen door een woning te delen. Maar bovendien is tevens vereist dat zij ook taken, activiteiten en andere huishoudelijke aangelegenheden samen doen, zoals het onderhoud van de woning en eventueel het inrichten ervan, de was, de boodschappen, het bereiden en nuttigen van de maaltijden gemeenschappelijk verrichten en daarvoor eventueel financiële middelen inbrengen...
Let wel
Het begrip “samenwonen” in het sociaal recht verschilt volgens de aard van de sociale uitkering.
In het kader van de werkloosheidsmaterie bestaat er een wettelijke definitie van wat feitelijk onder “samenwonen” dient te worden verstaan. Deze definitie ontbreekt in het kader van de ziekteverzekering.
De werkloosheidsreglementering en de ziekteverzekering hebben andere wettelijke inkomensgrenzen die dienen te worden overschreden, opdat de sociaal gerechtigde als samenwonende gerechtigde dient te worden beschouwd en te worden uitbetaald. Het begrip “samenwonen”, de wettelijke bepalingen van de ene wet specialis, of het ontbreken van wettelijke bepaling, dan wel de rechtspraak over het begrip samenwonen mag niet zomaar worden doorgetrokken van de ene materie naar de andere.
De gezinssituatie van een persoon het bedrag van het leefloon en heeft dus invloed op de rechten van een persoon. Een samenwonende persoon ontvangt minder leefloon dan een alleenstaande en dan een samenwonende persoon met gezinslast (zie art. 14, § 1 Wet Maatschappelijke Integratie). Daarenboven komen de bestaansmiddelen van de personen met wie een aanvrager samenwoont onder bepaalde voorwaarden in aanmerking om het recht op leefloon te bepalen (art. 16, § 1 Wet Maatschappelijke Integratie en art. 34, § 1 Algemeen Reglement Maatschappelijke Integratie). Ten slotte is het ook zo dat indien een aanvrager aanspraak wil maken op een leefloon als persoon met een gezin ten laste, ook de echtgenoot of de levenspartner aan verschillende toekenningsvoorwaarden moet voldoen (art. 2bis Algemeen Reglement Maatschappelijke Integratie).
Onder samenwoning (met betrekking tot het leefloon) wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen (art. 14, § 1, 1o Wet Maatschappelijke Integratie). Uit deze definitie vloeit voort dat er sprake is van samenwoning wanneer voldaan is aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden: (1) het onder hetzelfde dak samenleven van twee of meer personen (het materiële criterium); (2) het in hoofdzaak gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden (het economische criterium).
In een arrest van 9 oktober 2017 heeft het Hof van Cassatie dit begrip als volgt verduidelijkt: “Om te kunnen besluiten dat twee of meer personen die onder hetzelfde dak wonen hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen en dus samenleven, is vereist, maar volstaat het niet, dat zij een economisch-financieel voordeel behalen door een woning te delen. Daarvoor is tevens vereist dat zij ook taken, activiteiten en andere huishoudelijke aangelegenheden, zoals het onderhoud van de woning en eventueel het inrichten ervan, de was, de boodschappen, het bereiden en nuttigen van de maaltijden gemeenschappelijk verrichten en daarvoor eventueel financiële middelen inbrengen” (RW 2017-18, 1452, noot J. Werbrouck en E.S. van Aggelen).
Het eerste criterium, het “samenleven onder hetzelfde dak”, is een feitelijke toestand (Cass. 13 januari 1986, RW 1986-87, 815; Cass. 7 oktober 2002, NjW 2002, 461). Er is daarom niet vereist dat de samenwonenden allen op hetzelfde adres zijn ingeschreven (Cass. 13 januari 1986, RW 1986-87, 815; Cass. 10 mei 1993, Soc.Kron. 1994, 83). Er kan maar sprake zijn van “samenleven onder hetzelfde dak” als de betreffende personen een gemeenschappelijke leefruimte hebben (Arbrb. Luik 21 april 1999, JLMB 2000, 1446) en als zij geregeld aanwezig zijn onder hetzelfde dak, zonder dat vereist is dat zij ononderbroken aanwezig zijn (Cass. 7 oktober 2002, NjW 2002, 461).
Het tweede criterium, het “in hoofdzaak gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden”, is evenzeer een feitenkwestie (Cass. 10 mei 1993, JTT 1994, 89). Samenwoning vereist niet dat de inkomsten van de betrokkenen in hun totaliteit in gemeenschap zijn gebracht en hun vermogens zijn vermengd (Cass. 24 januari 1983, RW 1983-84, 923; Arbrb. Brussel 23 juli 2009 en 26 april 2010, Soc.Kron. 2011, 124). Er is evenmin vereist dat een globaal budget voorhanden is (Arbrb. Mechelen 20 februari 1980, RW 1980-81, 792; Arbrb. Brussel 2 februari 2010, Soc.Kron. 2011, 121). Zoals blijkt uit het reeds vermelde arrest van het Hof van Cassatie van 9 oktober 2017, komt het er voornamelijk op aan vast te stellen dat de betrokkenen taken, activiteiten en andere huishoudelijke aangelegenheden gemeenschappelijk verrichten en daaruit dan een economisch-financieel voordeel weten te halen.