Ook mensen die leven in een LAT-relatie kunnen een wettelijke samenwoning aangaan zelfs bij wijze van vermogensplanning.
Het al dan niet oprechte karakter van de wettelijke samenwoning is (enkel echt) relevant voor het in art. 745
octies, § 1 BW bedoelde erfrecht. Er speelt (immers)
in se geen samenwoningsverplichting voor wettelijk samenwonenden, hoe paradoxaal dit ook moge overkomen.
De samenwoning geldt niet als een bestaansvoorwaarde voor het instituut van de wettelijke samenwoning. De samenwoning kan evenmin als een persoonlijk gevolg van de wettelijke samenwoning worden beschouwd. Een lat-relatie is derhalve mogelijk voor wettelijk samenwonenden.
Er is op zich niets mis met successieplanning, ook niet door middel van een wettelijke samenwoning.
Krachtens art. 745octies, § 1, eerste lid BW verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende, met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt, het vruchtgebruik van het onroerende goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad.
De duurtijd van de wettelijke samenwoning is irrelevant voor de toepassing van het bedoelde sui generis erfrecht ab intestato
De parlementaire voorbereiding van deze wettekst leert dat het erfrecht in voormelde bepaling qua voorwerp enigszins wordt afgestemd op de in art. 915bis, § 2, eerste lid BW bedoelde concrete reserve van de langstlevende echtgenoot Weliswaar kunnen terminologische bedenkingen worden gemaakt
Opdat art. 745octies, § 1, eerste lid BW toepassing kan vinden, is van belang
(1) dat er ten tijde van het overlijden een wettelijke samenwoning is en
(2) dat de gemeenschappelijke verblijfplaats (de hoofdwoning) zich geheel of gedeeltelijk in eigendom in de nalatenschap van de eerststervende wettelijk samenwonende partner bevindt. In dat geval geldt, zoals aangegeven, dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een recht van vruchtgebruik verkrijgt op de hoofdwoning met inboedel
Uit artt. 961/1 e.v. Ger.W. en uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het aan de rechter staat, ook al beantwoordt de schriftelijke verklaring aan alle in de artt. 961/1 en 961/2 Ger.W. bepaalde vereisten, om vrij de bewijswaarde van de verklaring te beoordelen, hierbij rekening houdende met alle elementen dienstig om de geloofwaardigheid ervan in te schatten. De in art. 961/2 Ger.W. bepaalde vormvereisten zijn niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.
Het ontbreken van een door die wetsbepaling vereiste vermelding in een schriftelijke verklaring verhindert daardoor niet dat de rechter die verklaring aanneemt, mits hij de redenen aangeeft waarom hij haar toch geloofwaardig acht, ondanks het feit dat zij niet aan alle gestelde vereisten beantwoordt.
Een Lat-relatie waarbij in de week verbleven wordt op een appartement dicht bij het werk en in het weekend samen wordt gewoond maakt van de wettelijke samenwoning geen fictie. De eigenlijke samenwoning kan blijken uit het samen leven tijdens het weekend, het ontvangen van de post op het gezamenlijk adres, het hebben van een woonplaats op het zelfde adres.
Ook voor deze wettelijke samenwonenden blijft het in art. 745
octies, § 1, eerste lid BW bedoelde wettelijke erfrecht als langstlevende wettelijk samenwonende ten volle spelen en erft de langstlevende het vruchtgebruik van «het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad».
Gelet op art. 745
octies, § 3
juncto art. 745
octies, § 4, BW geniet de langstlevende een vetorecht tegen een gebeurlijk beoogde omzetting van het vruchtgebruik