In deze zaak werd vervolging ingesteld wegens
- verspreiden en bezitten van kinderporno
- valsheid in informatica door het verbergen en onaanwendbaar maken van kinderpornografisch materiaal middels encryptie en wegens het gebruik van valsheid in informatica.
Vrijspraak werd verleend voor bezit en verspreiden van kinderporno, terwijl wel een veroordeling volgde wegens valsheid in informatica en encryptie.
De onderzoeksrechter had op verzoek van het openbaar ministerie in deze zaak een beschikking geveld tot mededeling van de encryptiesleutes en beveiligingssleutels (lees paswoorden of wachtwoorden).
Het verbod op zelfincriminatie houdt in dat niemand ertoe kan worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis afte leggen. Het beginsel ligt vervat in de kern van het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in art. 6 van het EVRM. Zij moet de (potentiële) verdachte beschermen tegen ongeoorloofde dwang door de overheid in de zoektocht naar bewijsmateriaal. De overheid dient het bewijs van misdrijven te leveren zonder beroep te doen op bewijselementen die werden verzameld onder dwang of tegen de wil van de verdachte. In dat opzicht is het verbod van zelfincriminatie nauw verwant met het vermoeden van onschuld zoals vervat in artikel 6 § 2 van het EVRM.
Het verbod op zelfincriminatie houdt niet alleen in dat de verdachte zich kan beroepen op een zwijgrecht, maar bovendien dat geen enkele verdachte ertoe kan worden verplicht om actief mee te werken met de vervolgende autoritelten, zoals een verplichting tot overhandiging van documenten of sleutels.
Met betrekking tot de omvang van het zwijgrecht en het verbod op zelfincriminatie hanteert het Europees Hof het criterium van de vrije wil van de beklaagde. Cruciaal hierbij is vraag of de afgedwongen medewerking aanleiding kan geven tot belastend materiaal dat in strijd met de wil van de verdachte wordt verkregen. Zo is de met fiscale boetes gesanctioneerde verplichting om documenten te overhandigen strijdig met het verbod op zelfincriminatie.
Te dezen werden de beklaagden gedwongen om de encryptiesleutel mee te delen op straffe van een gevangenisstraf van 6 maanden tot één jaar en/of een geldboete.
De vervolgende autoriteiten verkeerden op het ogenblik dat het bevel werd gegeven in onwetendheid omtrent de inhoud van de geëncrypteerde gegevensdragers. Uit de reeds bekomen onderzoeksresultaten was gebleken dat de beide beklaagden zich inlieten met kinderporno. Aan te nemen valt dat de onderzoekers bewijsmateriaal wensten op te sporen van een nog ernstiger misdrijf, vermits de dwang op de beklaagden niet noodzakelijk was om het bezit van kinderporno in hun hoofde te bewijzen.
Uit de gegevens van het strafdossier blijkt dat de informatie uit de geëncrypteerde gegevensdragers in strijd met de wil van de beklaagden werd verkregen.
De uitgeoefende dwang heeft bovendien hun procesautonomie geschonden en heeft hen belemmerd om hun verdedigingsstrategie zelf in te vullen. Door de beklaagden te bevelen om de gegevensdragers toegankelijk te maken, werden zij gedwongen om middels een eigen intellectuele prestatie actief bij te dragen tot de bewijsvoering lastens hen.
Om deze redenen meent de rechtbank dat het bevel aan de beklaagden om de encryptiesleutels mee te delen, in strijd is met het verbod op zelfincriminatie en met het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank besluit tot nietigverklaring van de bewijselementen die uit de geëncrypteerde gegevensdragers werden bekomen.
Afbeeldingen van naakte kinderen met de focus op de geslachtsdelen zijn kinderpornografisch.
Valsheid in informatie veronderstelt de volgende constitutieve bestanddelen:
- een vermomming van de waarheid met betrekking tot gegevens in een informaticasysteem;
op één van de wijzen bij de wet bepaald;
- met een effectief veroorzaakt nadeel;
- met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden.
Gelet op de tekst van artikel 210bis van het Strafwetboek, vereist de waarheidsvermomming dat de draagwijdte van de beschermde gegevens wordt veranderd. Dit artikel voorziet in vier verschillende strafbare vormen van valsheid in informatica. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de 'manipulatie' van de bedoelde data op de meest ruime wijze moet worden opgevat.
Het gebruik van een encryptiesleutel beantwoordt aan de constitutieve bestanddelen van valsheid in informatica wanneer de werkelijke inhoud van de gegevensdragers vermomd werd door gegevens die in een informaticasysteem waren opgeslagen te wijzigen middels een encryptiesleutel, met als gevolg dat de inhoud van de gegevensdragers werd verborgen en onaanwendbaar werd gemaakt voor gebruik. Dit gebeurde met het bedrieglijk opzet om zichzelf of een ander een onrechtmatig voordeel te verschaffen, namelijk het voordeel dat erin bestaat dat derden geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de gegevensdragers en aldus kinderpornografisch materiaal te verbergen.
Een minderjarige kan niet toestemmen in een seksuele relatie vermits hij de draagwijdte hiervan niet kan inschatten. Minderjarigen moeten de kans krijgen om ongestoord, en zonder inmenging van volwassen hun eigen seksualiteit te ontdekken. De wetgeving met betrekking tot het bezit van kinderporno is ingegeven vanuit de wens om minderjarigen te beschermen. De beklaagden verliezen uit het oog dat achter elke kinderpornografische foto of video een misbruikt kind zit, of minstens een kind dat de draagwijdte van zijn handelingen niet kon inschatten en om die reden tegen zichzelf moet worden beschermd.
Straffen 1.100 euro geldboete en 1 jaar gevangenisstraf met uitstel.
De misdrijven kinderporno worden vandaag strafbaar gesteld door de bepalingen van artikel Art. 417/43 en volgende van het Strafwetboek. Zie ook www.elfri.be - Artikel - Kinderporno.