De artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
De artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek voorzien in een van het gemeen recht afwijkende, tienjarige vervaltermijn voor de rechtsvordering van de opdrachtgever van bouwwerken die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt.
In tegenstelling tot de vordering van de opdrachtgever van bouwwerken die geconfronteerd wordt
• met een gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt,
• zij het een zichtbaar gebrek waarvoor bij de oplevering voorbehoud werd gemaakt,
• dan wel een verborgen gebrek, waarop de verjaringstermijn van tien jaar, bepaald in artikel 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is, (termijn die kan worden gestuit of geschorst),
is op de vordering van de opdrachtgever die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt, de vervaltermijn van tien jaar, bepaald in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing, termijn die niet kan worden gestuit of geschorst.
De artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek streven het algemeen belang en meer bepaald de bescherming van de openbare veiligheid na. Door de contractuele aansprakelijkheid voor architecten en aannemers te verlengen na afloop van het contract wanneer de stevigheid van het opgerichte gebouw in gevaar wordt gebracht, heeft de wetgever de belangen van de opdrachtgever willen beschermen maar ook de openbare veiligheid willen waarborgen die door gebrekkige constructies in gevaar wordt gebracht, en de rechtszekerheid willen verzekeren.
Het Hof van Cassatie heeft trouwens geoordeeld dat de tienjarige aansprakelijkheid van de architect die uit artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek voortvloeit, « van openbare orde [is] en [...] mitsdien contractueel niet [kan] worden uitgesloten of beperkt » (Cass., 5 september 2014, Arr. Cass., 2014, nr. 495).
Terwijl de aannemings- of architectuurovereenkomst normaliter wordt beëindigd door de aanvaarding van de werken, blijft de architect of de aannemer contractueel aansprakelijk tijdens een bijkomende periode van tien jaar voor ernstige gebreken.
De wetgever heeft de tienjarige aansprakelijkheid bijgevolg beperkt in de tijd via een vervaltermijn die buiten de in de artikelen 2242 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bedoelde schorsings- en stuitingsgronden valt. Het niet activeren van de aansprakelijkheid binnen een termijn van tien jaar brengt het verval ervan met zich mee.
De vordering dient daarentegen niet te worden ingesteld binnen een nuttige termijn vanaf de ontdekking van het gebrek.
De in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde gemeenrechtelijke verjaring heeft betrekking op de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van de architecten of aannemers die, op grond van artikel 1147 van het Burgerlijk Wetboek, na de oplevering aangevoerd kan worden wegens lichte gebreken, namelijk tekortkomingen die de stevigheid van de gebouwen niet in gevaar brengen.
Zij is niet van openbare orde en kan het voorwerp uitmaken van ontheffings- of beperkende clausules, binnen de perken van het gemeen recht, aangezien zij de bescherming van de opdrachtgever en niet de openbare veiligheid beoogt. Die aansprakelijkheidsvordering dient bovendien tijdig te worden ingesteld door de opdrachtgever na de ontdekking van het gebrek.
De termijn van tien jaar volstaat daarenboven om het bestaan van de door artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek gedekte ernstige risico's te beoordelen.